ECLI:NL:CRVB:2011:BU5538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-466 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever (appellante) tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep van de werkgever tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had bij besluit van 19 juni 2008 de loonsanctie opgelegd aan de werkgever, omdat deze onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor een werknemer die recht had op loon tijdens ziekte. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de werkgever niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Raad stelt vast dat de werkgever na het advies van de bedrijfsarts in 2006 niet adequaat heeft gehandeld door geen deskundigenoordeel aan te vragen bij het Uwv, ondanks dat de werknemer als ongeschikt voor de vrije arbeidsmarkt werd beoordeeld. De Raad concludeert dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, wat leidt tot de bevestiging van de loonsanctie door het Uwv. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/466 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 december 2009, 08/4990 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft N. J. van Hemmen, werkzaam bij Human Capital Scan te Hoofddorp, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2011. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 19 juni 2008 heeft het Uwv het tijdvak waarin [naam werknemer] (hierna: de werknemer) jegens appellante als werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd met 52 weken. Die verlenging - ook wel kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de wachttijd van 104 weken, en op de grond dat de
re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest. Voor dit verzuim ontbreekt volgens het Uwv een deugdelijke grond. Het Uwv heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in verbinding met artikel 65 van de Wet WIA.
1.2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 oktober 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij tijdens de wachttijd door meerdere partijen is geadviseerd op het gebied van de (on)mogelijkheden van de werknemer op het vlak van re-integratie. Manpower, de arbeidsdeskundige van ArboDuo en de CWI achten de werknemer alleen geschikt voor arbeid in beschutte omstandigheden. Appellante achtte het daarom niet zinvol gevolg te geven aan het advies van de arbeidsdeskundige van ArboDuo een deskundigenoordeel bij het Uwv te vragen; ook volgens appellante was het evident dat de werknemer geen kans op de vrije arbeidsmarkt heeft. Dit blijkt volgens appellante ook uit het feit dat het Uwv bij besluit van 13 oktober 2009 de werknemer met ingang van 23 juni 2009 in aanmerking heeft gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer van 100%.
4.1. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.2. Gezien de standpunten van partijen is in hoger beroep in geschil of het Uwv terecht het tijdvak waarin de werknemer recht heeft op loon tijdens ziekte met 52 weken heeft verlengd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of sprake is geweest van onvoldoende re-integratie-inspanningen door appellante, als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA.
4.3. Het standpunt van het Uwv dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht is gebaseerd op de conclusies in de rapportages van de verzekeringsarts van 28 mei 2008 en 18 juni 2008, van de bezwaarverzekeringsarts van 22 september 2008 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 8 oktober 2008, er in het kort op neerkomend dat gegeven de benutbare mogelijkheden bij de werknemer de werkgever in het kader van de re-intgratie-inspanningen niet had kunnen volstaan met het aanvragen van een WSW-indicatie.
4.4. De Raad overweegt dat de stukken voldoende steun bieden voor het standpunt van het Uwv dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Op basis van de beschikbare gegevens kan onder meer het volgende vastgesteld worden.
Uit de brief van appellante van 25 augustus 2006 blijkt dat de bedrijfsarts heeft aangegeven dat er gelet op de fysieke beperkingen van de werknemer re-integratie-inspanningen verricht moesten worden gericht op het tweede spoor. Appellante heeft hierop Manpower ingeschakeld en overeenkomstig de wens van betrokkene een WSW-indicatie aangevraagd. Dit heeft op 29 augustus 2006 geleid tot een bijstelling van het plan van aanpak, inhoudende dat het vervolg op de aanvraag van de WSW-indicatie afgewacht zou worden. De WSW-indicatie is vervolgens op 1 februari 2007 verkregen, waarop de werknemer op de wachtlijst is gezet voor WSW-plaatsing. Daarnaast bleef de werknemer op arbeidstherapeutische basis in deeltijd in aangepast werk werkzaam tot de definitieve uitval in november 2007. Blijkens de rapportage van 6 november 2007 van de arbeidsdeskundige van ArboDuo heeft deze de werknemer in verband met de door de bedrijfsarts op 28 september 2007 vastgestelde belastbaarheid evident ongeschikt geacht voor het eigen werk en de werknemer in verband met de WSW-indicatie ongeschikt geacht voor arbeid op de vrije markt, zowel binnen als buiten de onderneming van appellante. Deze arbeidsdeskundige heeft appellante daarnaast geadviseerd bij het Uwv een deskundigenoordeel aan te vragen in verband met de vraag of hiermee is voldaan aan de re-integratie-inspanningen. Appellante heeft dit advies toen niet opgevolgd. Op de datum actueel oordeel 13 maart 2008 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat de werknemer wel benutbare mogelijkheden heeft, maar dat hij een WSW-indicatie heeft en dat de lange wachttijd de re-integratie belemmert.
In het kader van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen heeft de verzekeringsarts van het Uwv de werknemer op 26 mei 2008 gezien en onderzocht. De verzekeringsarts heeft daarbij de functionele mogelijkheden van de werknemer vastgesteld. De bedrijfsarts heeft vervolgens desgevraagd op 18 juni 2008 tegenover de verzekeringsarts aangegeven dat de persoonskenmerken en het gebrekkige sociale functioneren ertoe hebben geleid dat de werknemer slechts is aangemeld bij de WSW en dat er geen begeleiding richting tweede spoor heeft plaatsgevonden. De bedrijfsarts onderkent daarbij dat de werknemer restcapaciteit heeft, maar acht hem niet in staat om een nieuwe functie zelfstandig te verwerven.
4.5. De Raad heeft in de medische gegevens van het dossier geen aanleiding gezien te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 22 september 2008 dat er sprake is van sociaal maatschappelijke problemen, gebaseerd op de persoonlijkheid van de werknemer die geen voldoende medische onderbouwing bieden voor de vergaande medische/cognitieve beperkingen zoals door de bedrijfsarts zijn opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts baseert deze conclusie op de omstandigheid dat er ten tijde van de beoordeling geen sprake was van enige psychiatrische/neurologische afwijking dan wel ziekte, noch van enige behandeling, noch van enige medicatie. De Raad onderschrijft dan ook het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat het feit dat de werknemer moeite zal hebben om naar nieuw werk te solliciteren, geenszins een valide medisch argument is om de werknemer niet geschikt te achten voor ander werk.
4.6. De Raad is gelet hierop van oordeel dat appellante na het advies van de bedrijfsarts op 25 augustus 2006 tot het opstarten van activiteiten richting tweede spoor niet heeft kunnen volstaan met het - in een zeer vroeg stadium - aanvragen van de WSW-indicatie. Het had daarbij in ieder geval in de rede gelegen om het advies van ArboDuo om een deskundigenoordeel bij het Uwv aan te vragen op te volgen. Het Uwv heeft naar het oordeel van de Raad terecht geconcludeerd dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat hiervoor geen deugdelijke grond aanwezig is.
4.7. Naar aanleiding van het standpunt van appellante dat de werknemer niet geschikt is voor de vrije arbeidsmarkt omdat aan hem met ingang van 23 juni 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, overweegt de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 29 september 2010, LJN BN8780, dat deze beoordeling achteraf heeft plaatsgevonden op basis van andere maatstaven dan in dit geding aan de orde. Daaruit kunnen derhalve geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de beantwoording van de vraag of appellante in de hier relevante periode voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
4.8. Uit hetgeen hiervoor onder 4.3 tot en met 4.7 is overwogen, volgt dat het Uwv terecht is overgegaan tot het opleggen van een loonsanctie. Dat leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL