[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 juni 2010, 09/837 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 november 2011
Namens appellant heeft mr. E. Maalsen, advocaat te Cuijk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maalsen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. In het besluit van 11 februari 2005 heeft het Uwv aan [naam besloten vennootschap 1] B.V. meegedeeld dat over de jaren 1998 tot en met 2000 geen verzekeringsplicht wordt aangenomen voor de arbeidsverhouding tussen [naam besloten vennootschap 2] B.V. en appellant. Na diverse bezwaar- en beroepsprocedures heeft het Uwv appellant alsnog als verplicht verzekerd ingevolge artikel 3 van de sociale verzekeringswetten aangemerkt en is het bezwaar - met herroeping van het besluit van 11 februari 2005 - op 13 juni 2007 gegrond verklaard.
2. Op 14 december 2007 is namens appellant een verzoek om vergoeding van schade gedaan, welk verzoek het Uwv bij besluit van 13 augustus 2008 heeft afgewezen.
3. Bij besluit van 2 februari 2009 (verder: het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard, vanwege het ontbreken van een causaal verband tussen het - door het Uwv erkende - onrechtmatige besluit van 11 februari 2005 en de gevorderde schade.
4. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak zijn de eerder geformuleerde gronden herhaald.
6.1. De Raad oordeelt als volgt.
6.2. Naar de Raad bij herhaling heeft uitgesproken dient voor de beantwoording van de vraag of en zo ja in welke omvang schade die een partij lijdt voor vergoeding in aanmerking komt, zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het burgerrechtelijk schadevergoedingsrecht. De Raad overweegt dat met de herroeping van het besluit van 11 februari 2005 de onrechtmatigheid van dat besluit in rechte vaststaat. Daarmee heeft het Uwv een onrechtmatige daad begaan jegens appellant. Die onrechtmatige daad dient het Uwv te worden toegerekend en daarmee is de schadevergoedingsplicht van het Uwv in beginsel gegeven.
6.3. De Raad ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de gestelde schade een gevolg is van het onrechtmatige primaire besluit.
6.4. De Raad overweegt dat, wil een verzoek om schadevergoeding kunnen worden gehonoreerd, genoegzaam aannemelijk zal moeten zijn dat de gestelde schade in zodanig verband staat met het onrechtmatige besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend.
6.5. Appellant heeft zijn verzoek om schadevergoeding gegrond op de stelling dat hij als gevolg van de besluitvorming van het Uwv inkomensschade heeft geleden en zijn stelling aldus onderbouwd dat hij door onzekerheid over het standpunt van het Uwv inzake de verzekeringsplicht opdrachten van potentiële opdrachtgevers is misgelopen. Ook nadat het besluit van 11 februari 2005 was genomen stelt appellant inkomsten gederfd te hebben als gevolg van onzekerheid over de vraag of het Uwv het ingenomen standpunt, gelet op de aanhangig gemaakte bezwaar- en beroepsprocedures, zou handhaven.
6.6. De Raad overweegt dat, daargelaten de vraag of appellant zijn stelling omtrent de door hem geleden schade voldoende heeft onderbouwd, de gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat het causale verband tussen de beweerdelijk geleden schade en het herroepen besluit ontbreekt. De Raad stelt zich achter hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak op dit punt onder 8 heeft overwogen en heeft daar niets aan toe te voegen.
6.7. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2011.