het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 augustus 2009, 09/1374 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 8 november 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Voor betrokkene is verschenen mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat te Den Haag.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het navolgende.
1.1. Betrokkene heeft op 11 mei 2008 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten. Op 31 augustus 2008 heeft betrokkene opnieuw een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor tandartskosten. Deze aanvraag is door appellant ontvangen op 2 september 2008. Appellant heeft op 21 oktober 2008 het volgende besluit genomen:
“Op 2 september 2008 vroeg u bijzondere bijstand aan op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor tandartskosten. Wij hebben besloten uw aanvraag af te wijzen omdat de noodzaak van de behandeling niet meer vastgesteld kan worden (artikel 35 WWB)”.
1.2. Bij besluit van 3 februari 2009 heeft appellant het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat met het besluit van 21 oktober 2008 niet alleen is beslist op de aanvraag van 31 augustus 2008, maar ook op de aanvraag van 11 mei 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 februari 2009 vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant op 21 oktober 2008 uitsluitend een besluit heeft genomen op de aanvraag van 31 augustus 2008.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de klantmanager in het rapport van 21 oktober 2008, dat ten grondslag ligt aan het besluit van dezelfde datum, ook de nota’s voor de tandartskosten van de aanvraag van 11 mei 2008 heeft verwerkt. Appellant stelt daarom dat in het besluit van 21 oktober 2008 zowel is beslist op de aanvraag van 31 augustus 2008 als op de aanvraag van 11 mei 2008.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad constateert met appellant dat de klantmanager in het ambtelijk rapport van 21 oktober 2008 niet alleen de nota’s van de aanvraag van 31 augustus 2008 heeft verwerkt maar ook de nota’s voor de tandartskosten van de aanvraag van 11 mei 2008.
4.2. De Raad acht deze vaststelling echter onvoldoende om te concluderen dat er een beslissing is genomen op de aanvraag van 11 mei 2008. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat het besluit van 21 oktober 2008 geen blijk geeft van een inhoudelijk oordeel over de aanvraag van 11 mei 2008. Appellant heeft in dat besluit ook uitsluitend verwezen naar de aanvraag van 2 september 2008.
4.3. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,-- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 874,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 447,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2011.