het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 augustus 2009, 09/1179 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 8 november 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Namens betrokkene is verschenen mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat te Den Haag.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft op 31 augustus 2008, door appellant ontvangen op 2 september 2008, bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten en elektrisch ontharen.
1.2. Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft appellant de aanvraag voor vergoeding van de tandartskosten afgewezen. Bij besluit van 3 februari 2009 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 21 oktober 2008 ongegrond verklaard op de grond dat de totale tandartskosten boven € 1.000,-- zijn gelegen en appellant niet in de gelegenheid is gesteld om, conform zijn beleid, voorafgaande aan de behandeling, een GGD-advies te vragen teneinde de noodzaak van de behandeling vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 februari 2009 vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de noodzaak van de tandartsbehandelingen voldoende vast is komen te staan door de verklaring van de tandarts van betrokkene en van een door betrokkene om advies gevraagde endodontoloog.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van een behandelend tandarts bij de beoordeling van de noodzaak van de kosten niet doorslaggevend kan zijn aangezien een behandelend tandarts niet objectief is. Verder is aangevoerd dat de kosten voor het elektrisch ontharen geen onderdeel uitmaken van de beslissing tot afwijzing van de aanvraag om bijstand in de tandartskosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat appellant geen beslissing heeft genomen op de aanvraag van 31 augustus 2008 om bijzondere bijstand voor de kosten van elektrisch ontharen ten bedrage van € 90,-- maar enkel op het verzoek om vergoeding van de tandartskosten. Appellant heeft derhalve terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een bedrag € 343,10. Op dit bedrag dient het bedrag van € 90,-- van het elektrisch ontharen in mindering te worden gebracht. De rechtbank had derhalve uit moeten gaan van een bedrag van € 253,10 aan afgewezen tandartskosten.
4.2. Appellant heeft de aanvraag van 31 augustus 2008 beoordeeld aan de hand van zijn beleid. Volgens dat beleid kunnen personen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 35 van de WWB ook al is er sprake van een toereikende en passende voorliggende voorziening, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB. Aanvragen om bijzondere bijstand ter vergoeding van tandartskosten hoger dan € 1.000,-- dienen eerst aan appellant te worden voorgelegd, alvorens de behandeling plaatsvindt. Appellant vraagt in dat geval eerst een medisch advies van de GGD. Op basis van dit advies wordt bepaald of de behandeling noodzakelijk is.
4.3. De Raad kwalificeert dit beleid als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt een dergelijk beleid als gegeven aanvaard en dient de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.4. De Raad stelt vast dat de aanvraag om vergoeding van de tandartskosten betrekking heeft op een behandelplan waarvan de totale kosten meer bedragen dan € 1.000,--. De Raad acht daarbij van belang dat de afzonderlijke behandelingen kort op elkaar hebben plaatsgevonden.
4.5. De Raad stelt voorts vast dat het College in overeenstemming met het beleid heeft gehandeld. Bij de vaststelling van de noodzaak van de behandeling hoefde het College zich niet te laten leiden door de verklaring van de behandelend tandarts van betrokkene en van de door haar ingeschakelde endodontoloog.
4.6. Nu de behandeling reeds voorafgaand aan de aanvraag had plaatsgevonden, kon de noodzaak van de gemaakte kosten echter niet meer door de GGD worden vastgesteld.
4.7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4 tot en met 4.6 is overwogen, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2011.