[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ,s-Gravenhage van 27 januari 2010, 09/1556 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk (hierna: het College)
Datum uitspraak: 8 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A.G. Balkenende, advocaat te Katwijk, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2011. Voor appellant is verschenen mr. Balkenende. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door R.G.W. Paulissen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Bij appellant, geboren in 1953, is sprake van beperkingen ten gevolge van een neurologische aandoening.
2.2. Bij aanvraag van 16 mei 2007 heeft appellant in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan het College verzocht om toekenning van een voorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen.
2.3. Bij besluit van 22 september 2008 heeft het College de aanvraag van appellant toegewezen en hem een gesloten buitenwagen verstrekt. Voorts is appellant bij dat besluit in aanmerking gebracht voor een vergoeding voor het vervoer per gesloten buitenwagen. Deze vergoeding wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De hoogte van het pgb is afgestemd op het kunnen afleggen van een afstand van 1500 kilometer per jaar. Het pgb is bepaald op € 0,10 per kilometer en bedraagt € 151,34 op jaarbasis.
2.4. In het kader van de behandeling van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 september 2008 heeft de onafhankelijke adviescommissie voor de behandeling van bezwaarschriften het College op 5 december 2008 - voor zover hier van belang - geadviseerd het besluit van 22 september 2008 te herroepen en een medisch onderzoek te laten verrichten naar de eventuele gevolgen voor de geestelijke gezondheid van appellant bij een vergoeding voor maximaal 1500 kilometer per jaar.
2.5. Het College heeft vervolgens Van Brederode BV verzocht om een onderzoek in te stellen met betrekking tot de vraag of er sprake is van psychische decompensatie, indien appellant niet meer dan 1500 tot 2000 kilometer op jaarbasis kan rijden met de toegekende gesloten buitenwagen.
2.6. Op 23 december 2008 heeft V. Ong (hierna: Ong), arts bij Van Brederode BV, een advies uitgebracht. Daarin is op basis van dossieronderzoek geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat een kilometervergoeding voor 1500 tot 2000 kilometer resulteert in psychische decompensatie. Het leven van alledag vindt plaats rond de woonplaats van appellant en hij is in staat met de computer en internet contacten te onderhouden. Dat er sprake is van vereenzaming is niet te bewijzen. Het is volgens Ong zeer aannemelijk dat verminderde sociale contacten uiteindelijk zullen gaan leiden tot het missen van die sociale contacten. Daar staat echter tegenover dat de bovenregionale contacten wel in staat zijn om appellant te bezoeken.
2.7. Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het College - voor zover hier van belang - het tegen het besluit van 22 september 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat blijkens het advies van Ong de door de gemeente toegekende kilometervergoeding geen gevolgen heeft voor de geestelijke gezondheid van appellant. Daarom is er geen aanleiding om met toepassing van de hardheidsclausule aan appellant een vergoeding voor meer dan 1500 kilometer per jaar toe te kennen.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 27 januari 2009 ongegrond verklaard. Zij heeft vastgesteld dat het verzoek van appellant is gericht op het kunnen bezoeken van buiten de regio wonende vrienden en familie. Naar het oordeel van de rechtbank is de in het advies van Ong van 23 december 2008 uitgesproken verwachting dat de bovenregionale contacten zullen verminderen en mogelijk zelfs verbroken zullen worden, onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat sprake zal zijn van dreigende vereenzaming. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellant actief deelneemt aan het leven in de instelling waar hij verblijft en met de toegekende voorziening in staat is regionale sociale contacten te onderhouden en uitstapjes te ondernemen. De rechtbank heeft geen zeer bijzondere omstandigheden aanwezig geacht die aanleiding zouden moeten geven tot toepassing van de hardheidsclausule. Dat appellant voorheen een ruimere kilometervergoeding heeft genoten en daarmee ook contacten buiten de regio kon bezoeken, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie. Ook in de toekenning van een ruimere vergoeding voor rolstoeltaxivervoer bij besluit van 30 november 2007 ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, aangezien het College gehouden is een voorziening toe te kennen, die naar objectieve maatstaven gemeten als goedkoopst adequaat kan worden aangemerkt.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de gesloten buitenwagen in het verleden juist aan hem is toegekend om vereenzaming te voorkomen en om de bovenregionale contacten te kunnen onderhouden. Het toekennen van de gesloten buitenwagen in combinatie met een beperkte financiële vergoeding is naar zijn mening daarom innerlijk tegenstrijdig. Volgens appellant is de toekenning van de gesloten buitenwagen in het verleden in combinatie met een ruimere kilometervergoeding aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Ingevolge artikel 26, eerste en tweede lid, van de Verordening wordt bij de te verstrekken vervoersvoorziening ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de aanvrager zelf kan worden bezocht, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen. Op grond van het derde lid van artikel 26 van de Verordening zal de te verstrekken vervoersvoorziening maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen mogelijk maken met een bandbreedte van 1500 tot 2000 kilometer per jaar.
5.2. Blijkens artikel 37 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van de Verordening, indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
5.3. De Raad is met de rechtbank en op de gronden die de rechtbank heeft gehanteerd van oordeel dat de beroepsgrond van appellant dat het College hem een vergoeding had moeten toekennen voor meer dan 1500 kilometer per jaar niet slaagt. Daartoe overweegt de Raad dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van de door appellant gestelde innerlijke tegenstrijdigheid in de besluitvorming van het College. De gesloten buitenwagen is aan appellant toegekend voor regionaal en niet voor bovenregionaal vervoer. Voor een (extra) vergoeding van bovenregionale kilometers bestaat naar het oordeel van de Raad gezien artikel 26 van de Verordening geen grond. De Raad is verder van oordeel dat het, gelet op hetgeen bekend is over de invulling van het leven van alledag van appellant en zijn regionale contacten - de Raad verwijst hiervoor naar de aangevallen uitspraak -, aan appellant is om in weerwil van die feiten en omstandigheden en de conclusies in het advies van Ong van 23 december 2008 aannemelijk te maken dat de kilometervergoeding voor lokale verplaatsingen te laag is en dat hij dreigt te vereenzamen. Zoals de rechtbank ook al heeft geoordeeld, is appellant daarin niet geslaagd. Hij heeft immers geen stukken overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat sprake is van dreigende vereenzaming.
5.4. Wat betreft het beroep van appellant op de in artikel 37 van de Verordening opgenomen hardheidsclausule is de Raad met de rechtbank en op de gronden die de rechtbank heeft gehanteerd, van oordeel dat ook dat niet slaagt. De Raad volstaat hier met een verwijzing naar hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen.
5.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2011.