[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2010, 09/3375 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 9 november 2011
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. E. Stap, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft bij brief van 22 november 2010 aan het Uwv een aantal vragen gesteld.
Bij brief van 8 december 2010 heeft het Uwv de vragen van de Raad beantwoord met rapportages van een bezwaarverzekeringsarts van 3 december 2010 en van een bezwaararbeidsdeskundige van 7 december 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2011. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. J.W.F. Menick, advocaat, kantoorgenoot van mr. Stap. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.drs. F.A. Steeman.
1.1. Bij aanvraag van 7 april 2008 heeft appellante verzocht om een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2. Bij besluit van 27 februari 2009 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 7 april 2007 een uitkering krachtens de Wajong toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het Uwv heeft dit besluit doen berusten op de rapportage van verzekeringsarts M.K.J. Stroomer van 10 februari 2009, die appellante, die klachten ondervindt in verband met een lymfe-oedeem aan het rechterbeen, heeft onderzocht, informatie heeft opgevraagd bij de behandelende sector en een zogenoemde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld. Op basis van de FML is door de arbeidsdeskundige R. Smit het dossier bestudeerd, met appellante gesproken, het Claim Beoordeling en Borging Systeem (CBBS) geraadpleegd en overleg gepleegd met de verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige heeft in haar rapportage van
24 februari 2009 een viertal functies geduid waartoe appellante met haar beperkingen geschikt is te achten.
1.3 Bij besluit van 14 juli 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 27 februari 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard voor zover dit bezwaar was gericht tegen de mate van arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft het bestreden besluit doen berusten op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst van 1 juli 2009 die appellante heeft gezien op de hoorzitting, het dossier heeft bestudeerd en de FML heeft aangepast in verband met zogenoemde verborgen beperkingen. De bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars heeft op 14 juli 2009 gerapporteerd dat hij voor wat betreft de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid geen aanleiding ziet om anders te concluderen dan de arbeidsdeskundige Smit.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat gelet op de rapportages van de verzekeringsarts en van de bezwaarverzekeringsarts en de overige beschikbare medische gegevens, zij geen aanleiding ziet om het Uwv niet te volgen in diens standpunt dat met de beperkingen van appellante per 7 april 2007 voldoende rekening is gehouden. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat beide verzekeringsartsen zich hebben gebaseerd op dossieronderzoek, appellante hebben gezien op het spreekuur respectievelijk de hoorzitting en dat de verzekeringsarts bij zijn rapportage informatie heeft betrokken van de huisarts, internist en fysiotherapeut van appellante. Voorts vindt de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv van te geringe medische beperkingen is uitgegaan. De rechtbank acht het hierbij van belang dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts de lichamelijke beperkingen van appellante onderkennen en dat zij uitvoerig zijn ingegaan op de aanwezige klachten en beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij zijn herbeoordeling uitgebreid gemotiveerd dat afdoende rekening is gehouden met de lichamelijke beperkingen van appellante. Ondanks deze beperkingen is de bezwaarverzekeringsarts van mening dat appellante geschikt is voor het verrichten van passende functies. Van de zijde van appellante zijn in beroep geen concrete medische gegevens ingebracht die bij de rechtbank twijfel oproepen bij het door de bezwaarverzekeringsarts ingenomen standpunt. De stelling dat appellante last zou hebben van psychische problemen is door haar niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank geen aanleiding heeft te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts op dit gebied.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig, onvolledig of onvoldoende is gemotiveerd. De bezwaararbeidsdeskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank in zijn rapportage van 14 juli 2009 afdoende toegelicht dat de belasting van de verschillende functies binnen de belastbaarheid van appellante valt. In hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van de bezwaararbeidsdeskundige. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat appellante in beroep dezelfde bezwaren naar voren heeft geacht als zij in de bezwaarfase al heeft gedaan en waar de bezwaararbeidsdeskundige in bezwaar uitvoerig op heeft gereageerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat door het Uwv deugdelijk is gemotiveerd dat appellante in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen.
3.1. Appellant heeft (samengevat) in hoger beroep, evenals in beroep aangevoerd dat in onvoldoende mate rekening is gehouden met haar beperkingen en dat de geduide functies niet passend zijn vanwege haar beperkingen omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en omdat zij niet kan rekenen.
3.2. Het Uwv heeft het standpunt zoals neergelegd in het bestreden besluit herhaald en heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en volstaat er mee daarnaar te verwijzen. Daaraan wordt nog toegevoegd dat appellante ook in hoger beroep geen nadere medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunten.
4.2. Met de bij brief van 8 december 2010 door het Uwv overgelegde rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en van de bezwaararbeidsdeskundige die een nadere toelichting op het standpunt van het Uwv hebben gegeven, met name voor wat betreft de mogelijkheid het (rechter)been voldoende “vrij” te kunnen bewegen, is voorts een genoegzaam antwoord gegeven op de door de Raad gestelde vragen inzake appellantes beperkingen en belastbaarheid in de geduide functies.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011.