[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 augustus 2010, 09/3010 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 9 november 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2011. Appellant is verschenen in persoon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
1.1. Appellant is op 17 november 1980 uitgevallen uit zijn werk als administratief medewerker vanwege psychische klachten. Per 14 november 1981 is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 19 maart 2009 heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapportages van verzekeringsarts F.H. van Lent van 9 februari 2009 en van de arbeidsdeskundige D.J. Gootjes van 20 maart 2009, de uitkering van appellant met ingang van 20 mei 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3 Bij besluit van 23 september 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 19 maart 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de WAO uitkering van appellant met ingang van 20 mei 2009 gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het Uwv heeft het bestreden besluit doen berusten op de rapportages van bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel van 11 mei en 4 juni 2009 die appellant zelf heeft onderzocht, een psychiatrisch expertise onderzoek heeft laten verrichten door de psychiater R.L. Leta en een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld. Op basis van de FML is door de bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk dossierstudie verricht, het Claim Beoordeling en Borging Systeem (CBBS) geraadpleegd en overleg gepleegd met bezwaarverzekeringsarts Bockwinkel. De bezwaararbeidsdeskundige Van Wijk heeft op basis van zijn bevindingen vier functies geduid waartoe appellant met zijn beperkingen geschikt is te achten. Het betreft de volgende functies: Productiemedewerker voedingsmiddelen industrie, Sbc code 111172; Wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur, Sbc code 267050; Magazijn, expeditiemedewerker, Sbc code 111220 en Productiemedewerker industrie, Sbc code 111180. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is berekend op 40,34%. De bezwaararbeidsdeskundige Van Wijk heeft zijn bevindingen neergelegd in zijn rapportage van 10 augustus 2009. Deze rapportage is door het Uwv eveneens ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat gelet op de rapportages van de verzekeringsarts en van de bezwaarverzekeringsarts en de overige beschikbare medische gegevens, zij geen aanleiding ziet om het Uwv niet te volgen in diens standpunt dat met de beperkingen van appellant per 20 mei 2009 voldoende rekening is gehouden. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat beide verzekeringsartsen appellant op het spreekuur hebben gezien en dat de bezwaarverzekeringsarts een psychiatrische expertise heeft laten verrichten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat door appellant geen aanknopingspunten zijn aangereikt, bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe, relevante medische gegevens, welke zouden moeten leiden tot een andersluidend oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit dan ook op een deugdelijke medische grondslag.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv hem op grond van een uitspraak van de Raad van 27 april 1989 (LJN ZB1671) niet aan de hand van de geduide functies mag “ afschatten” nu de Raad in deze uitspraak heeft bepaald dat in geval van een ernstig spraakgebrek, zoals bij appellant, meer actieve bemoeienis bij sollicitatieactiviteiten van de kant van het Uwv verwacht mag worden, en dat het Uwv niet zonder meer kan aannemen dat appellant in functies kan functioneren waarin zekere omgevingseisen en eisen aan communicatieve vaardigheden gesteld worden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft daarover in zijn rapportages van 10 augustus 2009 en 18 november 2009 naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd dat de in het kader van het bestreden besluit geduide functies de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML van 4 juni 2009, niet overschrijden, aangezien thans, anders dan in 1989 het geval was, meer eenvoudige functies zijn geduid waarin duidelijk veel minder eisen worden gesteld aan de verbale capaciteiten van de betreffende functionarissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit ook berust op een deugdelijk arbeidsdeskundige grondslag.
3. Appellant heeft (samengevat) in hoger beroep, evenals in beroep aangevoerd dat in onvoldoende mate rekening is gehouden met zijn beperkingen en dat hij onvoldoende is begeleid door het Uwv bij zijn re-integratie. Appellant heeft daartoe verwezen naar de in 2.2 genoemde uitspraak van de Raad en naar een door hem ontvangen brief van het Uwv van 23 juli 2009 waarin hem is meegedeeld dat hij op dat moment geen re-integratieactiviteiten hoefde te ondernemen.
4.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.2. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft ook in hoger beroep geen nieuwe, relevante, medische gegevens in het geding gebracht.
4.3. Naar aanleiding van het beroep van appellant op de uitspraak van de Raad van 27 april 1989 merkt de Raad nog op dat, naast hetgeen de rechtbank daarover reeds heeft overwogen, die uitspraak niet tot een andersluidend oordeel leidt aangezien die uitspraak betrekking heeft op een andere datum dan thans in geding en de toepasselijke regelgeving inmiddels is gewijzigd.
4.4. Aan de door appellant aangehaalde brief van 23 juli 2009 kan de Raad, daargelaten dat deze brief zich niet in het dossier bevindt, bij zijn beoordeling van dit hoger beroep geen betekenis toekennen nu dit hoger beroep betrekking heeft op een (theoretische) schatting in het kader van de WAO en niet op de re-integratie van appellant in daadwerkelijke arbeid.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011.