ECLI:NL:CRVB:2011:BU3834

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5291 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om een WAJONG-uitkering op basis van ingezetenschapseis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WAJONG-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag werd afgewezen op de grond dat appellant niet voldeed aan de ingezetenschapseis zoals neergelegd in artikel 5 van de Wajong. Appellant had zich pas op zijn 20e jaar in Nederland gevestigd, terwijl de wet vereist dat men op de dag van het 17e levensjaar ingezetene is om in aanmerking te komen voor de uitkering. De Raad heeft het standpunt van het Uwv onderschreven en vastgesteld dat er geen aanleiding was om de gronden die appellant in hoger beroep had aangevoerd verder te bespreken, aangezien de eis van ingezetenschap niet was vervuld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van de ingezetenschapseis in de Wajong-regeling en de gevolgen daarvan voor de toekenning van uitkeringen aan jonggehandicapten.

Uitspraak

10/5291 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 augustus 2010, 10/883 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2011. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Appellant, geboren [in] 1970, heeft bij het Uwv op 21 april 2009 een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij heeft hij te kennen gegeven sinds 1991 in Nederland te wonen en vanwege vóór zijn zeventiende verjaardag bestaande psychische problemen arbeidsongeschikt te zijn.
1.3. Bij besluit van 26 augustus 2009 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een Wajong-uitkering afgewezen. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 december 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong wordt als jonggehandicapte aangemerkt de ingezetene die op de dag waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is.
3.2. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen primair op de grond dat niet is voldaan aan de in artikel 5 van de Wajong neergelegde eis dat sprake moet zijn van ingezetenschap, nu appellant zich op zijn 20e jaar in Nederland heeft gevestigd.
3.3. De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv. Niet in geschil is dat appellant zich eerst op zijn 20e jaar in Nederland heeft gevestigd. Nu niet is voldaan aan de in artikel 5 van de Wajong neergelegde eis dat voor toegang tot de Wajong er sprake dient te zijn van ingezetenschap, wordt aan de toepassing van artikel 10 van de Wajong en de daarmee samenhangende beleidsregels niet toegekomen. Hieruit volgt dat de gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, die zich moet name tegen de toepassing van laatstgenoemd artikel richten, verder onbesproken kunnen blijven.
3.4. Uit 3.1, 3.2 en 3.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) N.S.A. El Hana.
KR