ECLI:NL:CRVB:2011:BU2791

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2645 WWB + 09/2646 WWB + 11/3876 WWB + 11/3877 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling recht op bijstand en terugvordering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het recht op bijstand en de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk. De zaak betreft de appellanten, vertegenwoordigd door mr. E. Huis en L. Savas, en de betrokkenen, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], bijgestaan door mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos. De Raad heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting op 22 maart 2011 heeft plaatsgevonden.

De Raad oordeelt dat het besluit van 27 juni 2011, waarin het College de eerder geconstateerde gebreken heeft hersteld, op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak van 3 mei 2011. In dit besluit is vastgesteld dat betrokkenen recht hebben op bijstand over verschillende maanden en dat het bedrag van de terugvordering van de kosten van bijstand over een bepaalde periode € 15.154,74 bedraagt. De Raad heeft ook overwogen dat het geding in hoger beroep zich uitstrekt tot het nieuwe besluit, omdat niet geheel is tegemoetgekomen aan het bezwaar van betrokkenen.

De Raad heeft verder geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat nadien geen recht op bijstand bestaat, en dat er sprake is van een doorlopend recht op bijstand tot en met 6 maart 2008. De uitspraak van de rechtbank is voor zover aangevochten vernietigd, het beroep tegen het besluit van 27 juni 2011 is ongegrond verklaard, en appellant is veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 161,--.

Uitspraak

09/2645 WWB
09/2646 WWB
11/3876 WWB
11/3877 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 maart 2009, 08/6676 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene 1] en [betrokkene 2], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkenen)
en
appellant
Datum uitspraak: 25 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos, advocaat te Delft, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E. Huis en L. Savas, beiden werkzaam bij de gemeente Rijswijk. Van betrokkenen is [betrokkene 1] verschenen, bijgestaan door mr. Kwakkelstein-Doornbos.
Na een tussenuitspraak van de Raad van 3 mei 2011, LJN BQ4823, heeft appellant op 27 juni 2011 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Bij brief van 18 augustus 2011 heeft mr. Kwakkelstein-Doornbos namens betrokkenen zijn zienswijze over dit besluit naar voren gebracht.
De meervoudige kamer van de Raad heeft besloten de zaak te verwijzen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad verwijst voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat naar zijn tussenuitspraak van 3 mei 2011.
2. De Raad stelt vast dat appellant bij het besluit van 27 juni 2011 het door de Raad geconstateerde gebrek dat aan het besluit van 4 augustus 2008 kleefde heeft hersteld. Appellant heeft bij het besluit van 27 juni 2011 immers vastgesteld in hoeverre betrokkenen recht hebben op (aanvullende) bijstand over de maanden mei 2003, februari 2004, juli 2004, april 2005, mei 2006 en augustus 2007. Voorts heeft appellant vastgesteld dat betrokkenen over de periode van 7 januari 2008 tot en met 29 februari 2008 volledig recht op bijstand hebben. Verder heeft appellant het bedrag van de terugvordering van de kosten van bijstand van betrokkenen over de periode van 7 november 2003 tot 7 januari 2008 vastgesteld op € 15.154,74.
3.1. De Raad stelt voorts vast dat, nu met het besluit van 27 juni 2011 niet geheel is tegemoetgekomen aan het bezwaar van betrokkenen, het geding in hoger beroep, gelet op de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb, zich mede uitstrekt tot dit nieuwe besluit.
3.2. Nu betrokkenen in hun zienswijze hebben medegedeeld dat appellant met het besluit van 27 juni 2011 op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak, en ook de Raad dat van oordeel is, moet het beroep tegen dit besluit ongegrond worden verklaard.
3.3. Betrokkenen hebben de Raad in hun zienswijze tevens verzocht om te bepalen dat het recht op bijstand (ook) na
29 februari 2008 is blijven bestaan zodat voor hen geen noodzaak bestond om een nieuwe aanvraag om bijstand in te dienen. De Raad overweegt in dit verband het volgende. Uit vaste rechtspraak van de Raad - zie onder meer de uitspraak van 6 februari 2007, LJN AZ8720 - vloeit voort dat de beoordeling door de bestuursrechter van de intrekking zich in het onderhavige geval uitstrekt over de periode van 7 november 2003 tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit van
6 maart 2008. Nu vaststaat dat betrokkenen tot en met 29 februari 2008 recht hebben op bijstand, en er in het dossier geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat nadien geen recht op bijstand bestaat, is er in ieder geval sprake van een doorlopend recht op bijstand van betrokkenen tot en met 6 maart 2008.
4. De Raad komt op grond van hetgeen in de tussenuitspraak en hetgeen onder 3.2 en 3.3 is overwogen tot de onder III vermelde beslissing.
5. De Raad ziet tevens aanleiding appellant te veroordelen in de (proces)kosten van betrokkenen. Deze kosten worden begroot op € 161,-- in hoger beroep (half punt voor het indienen van de zienswijze).
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juni 2011 ongegrond;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 161,--, te betalen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) B. Bekkers.
HD