ECLI:NL:CRVB:2011:BU2162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagverlening op basis van de Toeslagenwet en de beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de toekenning van een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Appellante had op 11 januari 2007 een aanvraag ingediend voor een toeslag met terugwerkende kracht tot 11 januari 2006. Het Uwv had in zijn besluit van 29 april 2009, dat het bestreden besluit vormde, de aanvraag afgewezen voor de periode vóór 11 januari 2006, omdat er volgens hen geen sprake was van een bijzonder geval dat een eerdere toekenning rechtvaardigde.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen bijzonder geval was, zoals bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de TW. De rechtbank merkte op dat appellante een Wao-uitkering had, maar dat de toekenning daarvan niet in de stukken was opgenomen. De rechtbank concludeerde dat het onbekend zijn met de hoogte van de WAO-uitkering appellante niet verhinderde om een toeslag aan te vragen. De rechtbank bevestigde dat de schorsing van de WAO-uitkering per 1 februari 2005 het Uwv verhinderde om de hoogte van de uitkering vast te stellen, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag voor de toeslag.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep kon zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 28 oktober 2011 door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning.

Uitspraak

10/1 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2009, 09/1519 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2011. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 29 april 2009 (het bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 10 november 2008, waarbij aan appellante naar aanleiding van haar op 11 januari 2007 aangevraagde toeslag met ingang van 11 januari 2006 een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) is toegekend. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat in de TW is bepaald dat een recht op toeslag slechts kan worden vastgesteld over perioden gelegen één jaar voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag wordt ingediend, tenzij er sprake is van een bijzonder geval. Een dergelijk bijzonder geval heeft het Uwv niet aanwezig geacht, zodat het Uwv geen aanleiding heeft gezien om de toeslag eerder toe te kennen dan met ingang van 11 januari 2006.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Ook de rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de TW. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Ten aanzien hiervan merkt de rechtbank dat aan eiseres een Wao-uitkering is toegekend. Deze toekenningbeslissing ontbreekt bij de stukken. Gelet op het feit dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder bij besluit van 20 januari 2005 de uitbetaling van de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 1 februari 2005 heeft geschorst, gaat de rechtbank er van uit dat de WAO-uitkering vóór deze laatste datum aan eiseres is toegekend. Voor zover eiseres gesteld heeft dat er bij haar sprake is van een bijzondere situatie, omdat de hoogte van haar WAO-uitkering niet bekend was, blijkt hiervan pas sprake te zijn per 1 februari 2005.
Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat zij haar inkomsten aan verweerder heeft doorgegeven, zodat verweerder de hoogte van haar uitkering kon vaststellen, kan de rechtbank eiseres niet volgen. De rechtbank merkt ten aanzien hiervan op dat verweerder eiseres bij brief van 19 april 2004 verzocht heeft belastingaangifte, (definitieve) belastingaanslag en jaarstukken van de jaren 2001, 2002 en 2003 toe te zenden, omdat deze van belang zijn voor de berekening van de verdienstenkorting. Niet gebleken is dat eiseres deze stukken voor 31 juli 2006 aan verweerder heeft toegezonden. Gelet hierop kon verweerder de hoogte van de WAO-uitkering niet vaststellen, hetgeen geleid heeft tot de schorsing van haar WAO-uitkering per 1 februari 2005.
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat zij geen toeslag kon aanvragen, omdat de hoogte van haar uitkering niet vast stond. Tevens is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het onbekend zijn met de hoogte van haar WAO-uitkering niet in de weg staat van het aanvragen van een toeslag op grond van de TW."
3. In hoger beroep heeft appellante haar eerder in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden herhaald.
4. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) I.J. Penning.
EK