ECLI:NL:CRVB:2011:BU2162
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Brand
- C.W.J. Schoor
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Toeslagverlening op basis van de Toeslagenwet en de beoordeling van bijzondere gevallen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de toekenning van een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Appellante had op 11 januari 2007 een aanvraag ingediend voor een toeslag met terugwerkende kracht tot 11 januari 2006. Het Uwv had in zijn besluit van 29 april 2009, dat het bestreden besluit vormde, de aanvraag afgewezen voor de periode vóór 11 januari 2006, omdat er volgens hen geen sprake was van een bijzonder geval dat een eerdere toekenning rechtvaardigde.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen bijzonder geval was, zoals bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de TW. De rechtbank merkte op dat appellante een Wao-uitkering had, maar dat de toekenning daarvan niet in de stukken was opgenomen. De rechtbank concludeerde dat het onbekend zijn met de hoogte van de WAO-uitkering appellante niet verhinderde om een toeslag aan te vragen. De rechtbank bevestigde dat de schorsing van de WAO-uitkering per 1 februari 2005 het Uwv verhinderde om de hoogte van de uitkering vast te stellen, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag voor de toeslag.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep kon zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 28 oktober 2011 door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning.