ECLI:NL:CRVB:2011:BU2089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1130 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, dat betrekking had op de aflossingscapaciteit van een lening die aan appellant was verstrekt. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan. Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen de door het College vastgestelde aflossingscapaciteit van € 53,92 per maand, maar in hoger beroep betwistte hij de juistheid van dit bedrag niet meer. De Raad overwoog dat er sprake moet zijn van voldoende procesbelang om het hoger beroep te kunnen behandelen. Aangezien appellant de juistheid van het aflossingsbedrag niet meer betwistte, was er geen procesbelang meer aanwezig. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad concludeerde dat de aangevoerde argumenten van appellant niet relevant waren voor de beoordeling van de aflossingscapaciteit, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter, en de leden W.F. Claessens en E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier I. Mos. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/1130 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 januari 2011, 10/4102
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Groenewegen, werkzaam bij de gemeente Leiden.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 20 januari 2010 heeft het College aan appellant - voor zover in dit geding van belang - bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt tot een bedrag van € 1.056,41 ten behoeve van inrichtingskosten. Bij besluit van 25 januari 2010 heeft het College aan appellant meegedeeld dat deze vordering is geboekt bij een al bestaande schuld van appellant, waarmee de totale vordering van het College op appellant € 2.342,10 bedraagt. Voorts is bij dat besluit meegedeeld - voor zover hier van belang - dat de eerder vastgestelde aflossingscapaciteit, op een bedrag van € 53,92 per maand, wordt gehandhaafd.
1.2. Bij brief van 16 februari 2010 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de door het College vastgestelde aflossingscapaciteit van € 53,92 per maand.
1.3. Het College heeft bij besluit van 27 april 2010 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
27 april 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak is er sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
4.2. De Raad stelt vast dat appellant de juistheid van het berekende maandelijks af te lossen bedrag van € 53,92 niet (meer) betwist. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, houdt op geen enkele wijze verband met de in deze procedure centraal staande, door het College vastgestelde aflossingscapaciteit en het daarover door de rechtbank gegeven oordeel. Het voorgaande betekent dat appellant geen (proces)belang heeft bij een beoordeling door de Raad van de juistheid van de aangevallen uitspraak. Daarom moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) I. Mos.
NW