ECLI:NL:CRVB:2011:BU2040

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3865 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel tot verlaging van bijstand wegens weigering van een proefplaatsing gericht op arbeidsinschakeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de verlaging van zijn bijstandsuitkering met 100% gedurende één maand werd bevestigd. Appellant ontvangt sinds 2001 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft een verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. In het kader van zijn re-integratie heeft hij een proefplaatsing aangeboden gekregen bij de stichting Collusie, maar hij heeft deze geweigerd. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft daarop besloten om zijn bijstand te verlagen.

De rechtbank heeft in eerste instantie geoordeeld dat het College ten onrechte had gesteld dat appellant had geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het besluit van het College, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat de proefplaatsing niet passend was in zijn situatie, mede door een lastercampagne die zijn sollicitaties had beïnvloed.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het aan het College is om te bepalen welke re-integratievoorziening passend is. De Raad bevestigt dat de proefplaatsing bij de stichting Collusie een voorziening is gericht op arbeidsinschakeling en dat appellant hieraan geen medewerking heeft verleend. De Raad wijst erop dat de keuze voor de proefplaatsing zorgvuldig is gemaakt, gezien de achtergrond van appellant als gepromoveerd fysicus en het feit dat er uitzicht was op een betaalde baan. Het hoger beroep van appellant wordt verworpen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

09/3865 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 juni 2009, 08/869 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College),
Datum uitspraak: 25 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.H. Siemeling, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 2001 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op hem rust ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, en b, van de WWB respectievelijk de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden en gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling.
1.2. Ten behoeve van zijn re-integratie naar werk heeft het bureau Alexander Calder Arbeidsintegratie B.V. een voorzieningsplan opgesteld. Appellant heeft dit plan op 16 juli 2007 voor akkoord getekend. Hieruit vloeide voort dat appellant een proefplaatsing aangeboden heeft gekregen als medewerker planning projecten voor de afdeling Energieservice aan huishoudens van Milieuzorg Utrecht, dat een onderdeel is van de landelijke stichting Collusie. Deze stichting heeft als doelstelling om werkzoekenden met een grote achterstand op de arbeidsmarkt een opstap naar werk te bieden. Daarbij hanteert de stichting een proefplaatsing van drie maanden, waarbij gewerkt wordt met behoud van uitkering.
1.3. Nadat appellant had geweigerd om van deze proefplaatsing gebruik te maken, heeft het College bij besluit van 10 december 2007 de bijstand gedurende één maand verlaagd met 100%. Het College heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant heeft geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.
1.4. Bij besluit van 18 februari 2008 heeft het College het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft het College tijdens de zitting van de rechtbank aangegeven dat aan zowel het primaire besluit als het besluit op bezwaar ten onrechte ten grondslag is gelegd dat appellant heeft geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Volgens het College is bedoeld aan de maatregel ten grondslag te leggen dat appellant heeft geweigerd gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Hierin heeft de rechtbank aanleiding gezien om - met een bepaling over griffierecht - het beroep gegrond te verklaren en het besluit van 18 februari 2008 te vernietigen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Appellant heeft aangevoerd, samengevat, dat in zijn bijzondere situatie de onder 1.2 bedoelde proefplaatsing niet is aan te merken als een voor hem passende voorziening, gericht op arbeidsinschakeling. Hij wijst in dit verband op een van de kant van zijn voormalige werkgever gevoerde hetze tegen hem en een lastercampagne ten gevolge waarvan zijn sollicitaties bij voorbaat kansloos waren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt allereerst, in lijn met zijn uitspraak van 15 november 2006, LJN AZ3007, voorop dat het niet aan appellant maar aan het College is om te bepalen welke re-integratievoorziening voor de betrokkene is aangewezen om het beoogde doel (arbeidsinschakeling) te bereiken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de proefplaatsing bij de stichting Collusie is aan te merken als een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Vaststaat dat appellant daaraan niet zijn medewerking heeft verleend.
4.2. Dat appellant meent dat er sprake is van een hetze en laster tegen hem, wat daar ook van zij, doet niet af aan de passendheid van de hem in dit geval aangeboden voorziening. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat appellant reeds twaalf jaar geen dienstbetrekking heeft gehad en de proefplaatsing in het geval van appellant, die gepromoveerd fysicus is, zorgvuldig is gekozen nu bij de stichting Collusie veel hoger opgeleiden werkzaam zijn. Daarnaast was sprake van een concreet uitzicht op een betaalde baan.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) I. Mos.