ECLI:NL:CRVB:2011:BU2037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1129 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontheffing arbeidsverplichtingen en procesbelang in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant ontving sinds 19 juli 1999 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had een ontheffing van arbeidsverplichtingen gekregen van 9 november 2009 tot 1 november 2010. De rechtbank oordeelde dat de periode van ontheffing was verstreken zonder dat appellant nadelige gevolgen had ondervonden, waardoor er geen procesbelang meer zou zijn voor een uitspraak op het beroep.

Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij wel degelijk nadelige gevolgen had ondervonden door het ontheffingsbesluit en verzocht om schadevergoeding. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat voor het aannemen van een actueel procesbelang vereist is dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk schade had geleden door het ontheffingsbesluit, aangezien zijn verzoek om schadevergoeding niet was onderbouwd.

Daarom werd het hoger beroep afgewezen en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en E.J. Govaers als leden, in aanwezigheid van griffier I. Mos, en werd openbaar uitgesproken op 25 oktober 2011.

Uitspraak

11/1129 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 januari 2011, 10/2565 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Groenewegen, werkzaam bij de gemeente Leiden.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 19 juli 1999 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 9 november 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 februari 2010, heeft het College appellant op grond van persoonlijke omstandigheden ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB voor de periode van 1 november 2009 tot 1 november 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een procesbelang. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de periode waarvoor ontheffing was verleend was verstreken zonder dat dit voor appellant nadelige gevolgen heeft gehad en dat gelet daarop een uitspraak op het beroep voor appellant geen feitelijke betekenis meer kan hebben.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel een procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. In dit verband heeft appellant er - samengevat - op gewezen, dat hij wel nadelige gevolgen had ondervonden door het ontheffingsbesluit, met het verzoek om zijn schade door het College te laten vergoeden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juli 2010, LJN BN3956, kan de omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming tot het oordeel leiden dat sprake is van een actueel procesbelang. Daarvoor is echter vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. De Raad is van oordeel dat niet aan dit vereiste wordt voldaan, nu appellant - louter door het niet onderbouwde verzoek om schade te vergoeden - geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat daadwerkelijk schade is geleden als gevolg van het na bezwaar gehandhaafde ontheffingsbesluit van 9 november 2009. Gelet hierop slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) I. Mos.