ECLI:NL:CRVB:2011:BU1940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1672 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatie voor huishoudelijke verzorging en schadevergoeding na overschrijding beslistermijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de afwijzing van zijn aanvraag voor een indicatie voor huishoudelijke verzorging door het CIZ werd bevestigd. Appellant, die lijdt aan hemiplegie, had op 6 oktober 2006 een aanvraag ingediend bij het CIZ, welke op 8 januari 2007 werd afgewezen. Appellant stelde dat de beslistermijn was overschreden en dat hij hierdoor schade had geleden. Hij verzocht om schadevergoeding en vergoeding van proceskosten, waarbij hij aanvoerde dat zijn vader, die als advocaat werkt, niet enkel als familielid maar ook als professioneel rechtsbijstandverlener had opgetreden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de overschrijding van de beslistermijn geen schade had veroorzaakt, omdat appellant niet had aangetoond dat hij door deze overschrijding daadwerkelijk schade had geleden. De Raad benadrukte dat de overschrijding van de termijn een termijn van orde betreft, waarvoor de Awb geen consequenties verbindt. Bovendien werd vastgesteld dat de rechtsbijstand verleend door de vader van appellant voornamelijk voortkwam uit hun familierelatie, waardoor er geen sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals het verzoek om proceskostenvergoeding.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in overweging namen en tot de conclusie kwamen dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd.

Uitspraak

09/1672 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 februari 2009, 07/7132 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ).
Datum uitspraak: 21 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn vader [naam vader] hoger beroep ingesteld.
Het CIZ heeft verwezen naar het in beroep ingediende verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2010. Appellant is conform bericht van verhindering niet verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant is bekend met de neurologische aandoening hemiplegie, waardoor de rechterzijde van zijn lichaam verlamd is. Appellant woont bij zijn vader.
2.2. Bij aanvraag ondertekend op 6 oktober 2006 heeft appellant CIZ in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) verzocht om een indicatie voor huishoudelijke verzorging.
2.3. CIZ heeft de aanvraag van appellant bij besluit van 8 januari 2007 afgewezen.
2.4. Bij besluit van 15 augustus 2007 heeft CIZ, na appellant gehoord te hebben en na advies van het College voor zorgverzekeringen, het tegen het besluit van 8 januari 2007 gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, het besluit van 8 januari 2007 herroepen en beslist dat appellant in aanmerking komt voor huishoudelijke verzorging, klasse drie
(4-6,9 uur per week) gedurende de periode van 27 november 2006 tot en met 11 juni 2007.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 15 augustus 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen. Het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de termijn waarbinnen CIZ op de aanvraag van appellant had moeten beslissen, is door CIZ op goede grond afgewezen. Appellant heeft een verklaring van de zijn vader behandelende psycholoog van 18 april 2007 inzake de overbelasting en verminderde draagkracht van zijn vader overgelegd op grond waarvan bij het besluit op bezwaar alsnog is besloten om de gevraagde indicatie voor huishoudelijke verzorging af te geven. Uit de bewoordingen van die verklaring blijkt dat de vader van appellant al een geruime tijd onder behandeling was vanwege structurele overbelasting en verminderde draagkracht als gevolg van de verzorging van appellant. Gesteld noch gebleken is dat appellant een dergelijke verklaring niet al veel eerder had kunnen overleggen. De gevraagde indicatie was dan - zoals CIZ ter zitting heeft aangegeven - al veel eerder afgegeven.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat de overschrijding van de beslistermijn van de beslissing op bezwaar met zes dagen een geringe overschrijding is. Appellant komt voorts niet voor vergoeding van de proceskosten in aanmerking, omdat zijn vader als wettelijk vertegenwoordiger voor hem is opgetreden en er daarom geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar is overschreden en dat deze overschrijding - ongeacht de mate ervan - niet zonder gevolgen mag blijven. Appellant heeft daarom verzocht om schadevergoeding alsmede betaling van wettelijke rente. Appellant heeft verder gesteld dat onder meer de door de vertraging gemaakte proceskosten vergoed moeten worden. Volgens appellant is zijn vader - die als advocaat werkzaam is - niet als wettelijk vertegenwoordiger opgetreden, maar als professioneel rechtsbijstandverlener. Daartoe heeft appellant gesteld dat zijn vader de voor de rechtsbijstand noodzakelijke activiteiten in zijn werktijd heeft verricht. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen verschil moet worden gemaakt tussen de door zijn vader in werktijd verrichte werkzaamheden ten behoeve van appellant en dito werkzaamheden ten behoeve van een willekeurige derde.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Beoordeling
6.1. De Raad stelt vast dat het tegen het besluit van 8 januari 2007 ingediende bezwaarschrift van appellant op 15 februari 2007 bij CIZ is binnengekomen en dat CIZ op 15 augustus 2007 een besluit op bezwaar heeft genomen. Daarmee heeft CIZ de ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geldende termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar overschreden. Voor het overschrijden van de beslistermijn als zodanig is in de gedingstukken geen rechtvaardiging te vinden. Het gaat hier evenwel om een termijn van orde. Aan de enkele overschrijding daarvan verbindt de Awb geen consequenties, behoudens de mogelijkheid om tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar bij de rechtbank beroep in te stellen. Niet gebleken is dat appellant door de overschrijding van de beslistermijn schade heeft geleden. Voor zover moet worden aangenomen dat appellant wel schade heeft geleden, is de Raad van oordeel dat deze schade voor rekening van eiser dient te blijven. Daartoe overweegt de Raad - evenals de rechtbank - het volgende. Appellant heeft in een zeer laat stadium van de bezwaarfase een verklaring van de zijn vader behandelende psycholoog overgelegd. Op grond van deze verklaring is appellant uiteindelijk bij het besluit op bezwaar in aanmerking gebracht voor de door hem gevraagde huishoudelijke verzorging. Nu niet is gesteld, noch is gebleken dat appellant deze allesbepalende verklaring niet in een eerder stadium had kunnen overleggen, dient de overschrijding van de beslistermijn in bezwaar voor zijn rekening en risico te komen. De Raad zal gezien het vorenstaande volstaan met de constatering dat appellant op zichzelf bezien terecht heeft aangevoerd dat de termijn waarbinnen het CIZ een besluit op bezwaar had moeten nemen, is overschreden. De beroepsgrond slaagt niet.
6.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant niet in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Daartoe verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 20 november 2009 (LJN: BK4030). De Raad is van oordeel dat de aan appellant door zijn vader verleende rechtsbijstand in overwegende mate zijn grond vindt in de tussen hen bestaande familierelatie, zodat van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht geen sprake is. De omstandigheid dat de vader van appellant als advocaat in overige procedures voor cliënten wel beroepsmatig optreedt, maakt dit niet anders. De Raad ziet in het geval van appellant geen reden voor een andere beoordeling. De omstandigheid dat de werkzaamheden in normale werktijd zijn verricht, maakt dit niet anders. De beroepsgrond faalt derhalve.
Slotoverwegingen
7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J.R.K.A.M. Waasdorp.
RB