ECLI:NL:CRVB:2011:BU1940
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake indicatie voor huishoudelijke verzorging en schadevergoeding na overschrijding beslistermijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de afwijzing van zijn aanvraag voor een indicatie voor huishoudelijke verzorging door het CIZ werd bevestigd. Appellant, die lijdt aan hemiplegie, had op 6 oktober 2006 een aanvraag ingediend bij het CIZ, welke op 8 januari 2007 werd afgewezen. Appellant stelde dat de beslistermijn was overschreden en dat hij hierdoor schade had geleden. Hij verzocht om schadevergoeding en vergoeding van proceskosten, waarbij hij aanvoerde dat zijn vader, die als advocaat werkt, niet enkel als familielid maar ook als professioneel rechtsbijstandverlener had opgetreden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de overschrijding van de beslistermijn geen schade had veroorzaakt, omdat appellant niet had aangetoond dat hij door deze overschrijding daadwerkelijk schade had geleden. De Raad benadrukte dat de overschrijding van de termijn een termijn van orde betreft, waarvoor de Awb geen consequenties verbindt. Bovendien werd vastgesteld dat de rechtsbijstand verleend door de vader van appellant voornamelijk voortkwam uit hun familierelatie, waardoor er geen sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals het verzoek om proceskostenvergoeding.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in overweging namen en tot de conclusie kwamen dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd.