ECLI:NL:CRVB:2011:BU1912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6849 WAO-T en 10/7032 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over herziening WAO-uitkering en dubbel hoger beroep

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 26 oktober 2011, wordt het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de betrokkene behandeld. De zaak betreft de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die sinds 9 september 2003 arbeidsongeschikt is door klachten van vermoeidheid en rugklachten. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de deskundige psychiater Nabarro heeft gevolgd, die had geconcludeerd dat betrokkene verdergaande beperkingen had. De Raad overweegt dat het oordeel van de deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking rechtvaardigen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de deskundige, en concludeert dat het Uwv onvoldoende heeft aangetoond dat de rechtbank onjuist heeft geoordeeld. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit van 3 april 2008 te herstellen, waarbij de medische grondslag van het besluit niet deugdelijk is gebleken. De uitspraak benadrukt het belang van deskundige oordelen in het bestuursrecht en de zorgvuldigheid van de medische beoordeling.

Uitspraak

10/6849 WAO-T en 10/7032 WAO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
en van
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2010, 08/1488 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld, waarbij een rapportage van bezwaarverzekerings-arts R.M. de Vink van 20 december 2010 is overgelegd.
Namens betrokkene heeft mr. M.M. Altena-Staalenhoef, advocaat te Amsterdam, eveneens hoger beroep ingesteld.
Betrokkene en het Uwv hebben verweerschriften ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de door de rechtbank ingeschakelde deskundige psychiater G. Nabarro op 17 mei 2011 een aanvullende rapportage opgesteld.
Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapportage van bezwaarverzekeringsarts De Vink van 16 juni 2011. Betrokkene heeft eveneens een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2011. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Altena-Staalenhoef.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene, die werkzaam is geweest als verkoopster, is op 9 september 2003 uitgevallen in verband met klachten van vermoeidheid, rugklachten en pijn. Per einde wachttijd, die destijds 52 weken bedroeg, is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Laatstelijk is deze uitkering bij besluit van 11 april 2007 met ingang van 27 oktober 2006 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. In verband met de bezwaarprocedure tegen het besluit van 11 april 2007 is betrokkene gezien op het spreekuur van bezwaarverzekeringsarts De Vink. In zijn rapportage van 15 juni 2007, aangevuld op 11 juli 2007, stelde deze bezwaarverzekeringsarts vast dat op basis van alle verkregen informatie aanleiding werd gevonden om bij betrokkene minder beperkingen aan te nemen, waarbij ook geen reden meer werd gevonden om een urenbeperking aan te nemen. Deze arts heeft op 11 juli 2007 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waarin de belastbaarheid van betrokkene is aangegeven. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe een aantal functies geselecteerd, die in overeenstemming werden geacht met de beperkingen van betrokkene en waarmee het verlies aan verdiencapaciteit werd berekend op minder dan 15%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 19 september 2007 aan betrokkene meegedeeld dat haar WAO-uitkering met ingang van 20 november 2007 werd ingetrokken.
1.4. Betrokkene heeft tegen het besluit van 19 september 2007 bezwaar gemaakt. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts H.B.M. Hesse op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en verkregen informatie van de huisarts in zijn rapportage van 6 maart 2008 aangegeven dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zorgvuldig en correct heeft plaatsgevonden en dat de FML van 11 juli 2007 de noodzakelijke beperkingen in voldoende mate weergeeft. Na een reactie van betrokkene op deze rapportage heeft deze bezwaarverzekeringsarts in zijn aanvullende rapportage van 3 april 2008 aangegeven dat in die reactie geen aanleiding wordt gezien zijn oordeel aan te passen of aanvullend onderzoek te laten verrichten. Onder verwijzing naar deze rapportages heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 19 september 2007 bij besluit van 3 april 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene met inachtneming van haar uitspraak. Het verschil van inzicht tussen partijen is voor de rechtbank aanleiding geweest betrokkene te laten onderzoeken door de psychiater Nabarro. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien af te wijken van het uitgangspunt dat de deskundige in beginsel wordt gevolgd met betrekking tot diens conclusie dat betrokkene ten tijde in geding leed aan een ernstige depressieve stoornis. Daarmee achtte de rechtbank ook voldoende onderbouwd dat sprake is van energieverlies en dat op grond daarvan een urenbeperking is aangewezen, waarbij het standpunt van de deskundige niet wordt gevolgd dat betrokkene maximaal twee uur per dag en maximaal zes uur per week kon werken. Dat betrokkene na een werkhervatting van 12 uur per week is uitgevallen, brengt naar het oordeel van de rechtbank nog niet zonder meer met zich dat betrokkene ten tijde in geding niet in staat zou zijn 12 uur per week te werken, waarbij rekening is gehouden met haar beperkingen. Gelet op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 17 mei 2010 heeft de rechtbank de deskundige niet gevolgd met betrekking tot zijn conclusie dat betrokkene meer beperkt was op de aspecten verdelen van de aandacht en inzicht in eigen kunnen. De overige door de deskundige voorgestelde beperkingen vonden naar het oordeel voldoende steun in zijn onderzoeksbevindingen. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van betrokkene op de aspecten doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren, samenwerking en het aantal te werken uren per dag en per week heeft onderschat, zodat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust.
3. Oordeel van de Raad inzake het hoger beroep van het Uwv.
3.1. In hoger beroep heeft het Uwv zich, onder verwijzing naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts De Vink van 20 december 2010, op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet wordt gevolgd in haar oordeel dat psychiater Nabarro voor de datum in geding voldoende heeft onderbouwd en inzichtelijk heeft gemaakt dat voor betrokkene verdergaande beperkingen dienden te worden aangenomen. Daarbij is erop gewezen dat de belastbaarheid van betrokkene, zoals neergelegd in de FML van 11 juli 2007, op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
3.2. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat volgens vaste rechtspraak het oordeel van de deskundige dient te worden gevolgd en dat de argumenten van de bezwaarverzekeringsarts niet steekhoudend zijn om daarvan af te wijken. Bovendien heeft zij aangegeven dat zij continu onder behandeling is geweest van psychiaters, dan wel een psycholoog en dat de bezwaarverzekeringsarts, anders dan de deskundige, geen juiste beoordeling heeft gemaakt.
3.3. De Raad overweegt dienaangaande als volgt. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geïndiceerd. De vraag of het Uwv in hoger beroep zodanige omstandigheden naar voren heeft gebracht waardoor het oordeel van de rechtbank onjuist moet worden geacht, beantwoordt de Raad ontkennend en hij onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanleiding om het oordeel van de deskundige Nabarro niet te volgen. Op verzoek van de Raad heeft Nabarro bij rapport van 17 mei 2011 zijn standpunt zorgvuldig heroverwogen naar aanleiding van de eerdere reacties van bezwaarverzekeringsarts De Vink. Nabarro heeft beschreven dat betrokkene vanaf 2003 tot de datum van zijn rapportage met onderbrekingen onder psychiatrische behandeling is en dat het onwaarschijnlijk is dat er in 2007 sprake was van een volledig herstel, hetgeen evenmin uit de verstrekte dossiergegevens blijkt. Voorts heeft Nabarro toegelicht dat op energetische en preventieve gronden een urenbeperking gerechtvaardigd is. De rapporten van Nabarro zijn naar het oordeel van de Raad inzichtelijk gemotiveerd en de conclusies zijn inzichtelijk onderbouwd. Hetgeen het Uwv, onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts heeft aangevoerd, geeft de Raad geen aanknopingspunt voor twijfel aan het oordeel van de deskundige Nabarro. Niet valt in te zien dat de deskundige op basis van zijn eigen onderzoek en de beschikbare informatie niet tot een afgewogen oordeel over de beperkingen van betrokkene op de datum in geding heeft kunnen komen. De Raad acht zich voorts, wat de medische grondslag van het bestreden besluit betreft, voldoende voorgelicht en ziet dan ook geen aanleiding om een (andere) deskundige te benoemen. De Raad is derhalve van oordeel dat de beperkingen van betrokkene op de aspecten doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren, samenwerking en het aantal te werken uren per dag en per week zijn onderschat. Het bestreden besluit berust mitsdien op een ontoereikende medische grondslag en kan, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, in rechte geen stand houden.
4. Oordeel van de Raad inzake het hoger beroep van betrokkene.
4.1. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de door haar ingeschakelde deskundige niet heeft gevolgd met betrekking tot het aannemen van verdergaande beperkingen op de aspecten verdelen van aandacht en inzicht in eigen kunnen. Voorts stelt betrokkene zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat betrokkene ten tijde in geding 12 uur per week had kunnen werken, indien er arbeid zou worden verricht waarbij rekening werd gehouden met haar beperkingen.
4.2. Het Uwv heeft zich in verweer, daarbij verwijzend naar het rapport van bezwaarverzekeringsarts De Vink van 11 februari 2011, op het standpunt gesteld dat de rechtbank op goede gronden de verdergaande beperkingen met betrekking tot verdelen van aandacht en inzicht in eigen kunnen niet heeft overgenomen.
4.3. De Raad overweegt dat hij in het hoger beroep van betrokkene geen aanknopingspunten heeft gezien voor een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank heeft gegeven. Met de bezwaarverzekeringsarts is de Raad van oordeel dat de door betrokkene in hoger beroep aangevoerde gronden geen ander licht werpen op de medische situatie van betrokkene op de datum in geding. Onder verwijzing naar zijn eerdere rapportage van 20 december 2010 heeft bezwaarverzekeringsarts De Vink in zijn rapportage van 11 februari 2011 inzichtelijk beschreven dat betrokkene op de aspecten verdelen van aandacht en inzicht in eigen kunnen in de FML niet verdergaand behoeft te worden beperkt. Nu door betrokkene geen andersluidende medische gegevens zijn overgelegd, ziet de Raad geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.
5. Gelet op hetgeen onder 3.3 is overwogen, ziet de Raad aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het hiervoor gesignaleerde gebrek in het besluit van 3 april 2008 te herstellen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 3 april 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) N.S.A. El Hana.