ECLI:NL:CRVB:2011:BU1906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2002 WIA + 10-2003 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en beëindiging van ziekengeld bij appellante met CVS/ME

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de ziekengelduitkering en de afwijzing van de WIA-aanvraag van appellante. Appellante, die sinds 2001 als administratief medewerkster werkte, meldde zich in 2006 ziek vanwege vermoeidheidsklachten en zwangerschapsgerelateerde klachten. Na beëindiging van haar dienstverband ontving zij tijdelijk een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, maar meldde zich opnieuw ziek in 2007. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante beperkingen had door een chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en andere klachten, maar oordeelde dat zij geschikt was voor haar eigen werk. Het Uwv beëindigde haar ziekengeld per 5 juni 2008, wat appellante aanvocht.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de beperkingen van appellante adequaat waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante stelde dat haar beperkingen als gevolg van CVS/ME niet goed waren ingeschat en dat er ook sprake was van fibromyalgie, maar de Raad vond geen medische onderbouwing voor deze stellingen. De Raad bevestigde dat appellante de wachttijd van 104 weken voor de WIA-uitkering niet had doorlopen, waardoor zij geen recht had op deze uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om hun claims met voldoende medische gegevens te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering en de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht waren.

Uitspraak

10/2002 WIA, 10/2003 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 februari 2010, 08/3484 en 08/3485 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2011. Appellante is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, die vanaf 2001 werkzaam was als administratief medewerkster op het assurantiekantoor van haar ouders voor 22 uur per week, heeft zich per 11 april 2006 ziek gemeld vanwege vermoeidheidsklachten en zwangerschapsgerelateerde klachten. Met ingang van 1 september 2006 is haar dienstverband geëindigd. Gedurende de periode van 13 oktober 2006 tot en met 31 januari 2007 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) ontvangen. In aansluiting hierop heeft appellante zich op 1 februari 2007 ziek gemeld wegens toegenomen vermoeidheid, deels ten gevolge van de bevalling.
1.2. Naar aanleiding van laatstgenoemde ziekmelding heeft appellante twee maal het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht, voor het laatst op 5 mei 2008. De verzekeringsarts M.H.G.M. Zweipfenning komt na onderzoek tot de conclusie dat appellante als gevolg van een chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), enkelklachten rechts en rug/gewrichtsklachten beperkingen heeft bij het verrichten van arbeid. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 mei 2008. Op basis hiervan heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante geschikt is voor haar volledige maatmanfunctie als administratief medewerkster.
1.3. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 29 mei 2008 appellante meegedeeld dat zij per 5 juni 2008 geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 22 augustus 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 mei 2008, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts J.P.M. Joosten van 20 augustus 2008, ongegrond verklaard.
1.4. Op 10 april 2008 heeft appellante een aanvraag voor een uitkering ingevolgde de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Bij besluit van 2 juni 2008 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij de wachttijd niet heeft volbracht. Bij besluit van 22 augustus 2008 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 juni 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen tegen respectievelijk bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep handhaaft appellante haar standpunt dat zij als gevolg van CVS/ME meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. Appellante stelt verder nog dat door de behandelend sector de diagnose fibromyalgie is gesteld. Appellante is van mening dat voornoemde ziekten aanleiding moeten zijn om haar niet geschikt te achten voor haar “eigen arbeid”.
4.1. Ten aanzien van bestreden besluit 1 overweegt de Raad als volgt.
4.2. De Raad ziet geen redenen om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek verricht naar de beperkingen van appellante. Met de beperkingen van appellante is genoegzaam rekening gehouden in de FML. De Raad vindt in het dossier geen aanknopingspunten om aan te nemen dat appellante meer of anders beperkt is dan in de FML van 5 mei 2008 is neergelegd. Wat betreft de door appellante vermelde diagnose fibromyalgie merkt de Raad op dat hierover geen medische gegevens zijn overgelegd. Appellante heeft haar in hoger beroep herhaalde standpunt dat haar beperkingen als gevolg van CVS/ME zijn onderschat ook overigens niet met medische gegevens onderbouwd. De Raad is derhalve van oordeel dat het Uwv op goede gronden de conclusie heeft getrokken dat appellante met ingang van 5 juni 2008 in staat moet worden geacht haar arbeid te verrichten en dat zij derhalve met ingang van die datum geen recht meer heeft op ziekengeld.
4.3. Met betrekking tot bestreden besluit 2 overweegt de Raad als volgt.
4.4. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA kan de verzekerde pas aanspraak maken op een uitkering op grond van die wet nadat een wachttijd van 104 weken is verstreken. Hiervoor is in overweging 4.2 geoordeeld dat de ZW-uitkering terecht per 5 juni 2008 is beëindigd. Daarmee staat vast dat appellante de wachttijd van 104 weken niet heeft doorlopen, zodat niet is voldaan aan deze voorwaarde voor het ontstaan van recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Het Uwv heeft derhalve terecht vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) N.S.A. El Hana.