ECLI:NL:CRVB:2011:BU1905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4318 WAO + 10-4319 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van eerdere uitspraak inzake terugvordering WAO-uitkering en hoorplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een WAO-uitkering van appellant. De zaak betreft de uitvoering van eerdere uitspraken van de rechtbank Haarlem, waarbij het Uwv besluiten op bezwaar had genomen die de WAO-uitkering van appellant herzien en een terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering tot een bedrag van € 182.660,47 hebben opgelegd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet opnieuw is gehoord voordat de bestreden besluiten zijn genomen en dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, gezien de ernstige ziekte van zijn echtgenote.

De Raad heeft overwogen dat er geen verplichting bestaat om appellant opnieuw te horen bij het nemen van nieuwe besluiten op bezwaar, vooral omdat hij eerder al is gehoord over de relevante feiten en omstandigheden. De Raad heeft ook vastgesteld dat de ziekte van de echtgenote van appellant, hoewel ernstig, niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen van de terugvordering. De Raad concludeert dat de terugvordering niet leidt tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor appellant, en dat de aflossingsverplichting die het Uwv heeft opgelegd, rekening houdt met de beslagvrije voet.

Daarom heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/4318 WAO
10/4319 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 juni 2010, 10/526 en 10/787 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.L. Sarin, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 10 september 2009 (08/3804 en 08/4301) heeft het Uwv op 16 december 2009 en op 5 januari 2010 besluiten op bezwaar genomen (achtereenvolgens bestreden besluit 1 en 2). Bij bestreden besluit 1 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 21 november 2007 deels gegrond verklaard, over de jaren 2000, 2001 en 2002 vanwege inkomsten uit arbeid toepassing gegeven aan artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op een wijze zoals omschreven in de bijlage bij dat besluit en met ingang van 1 januari 2003 de WAO-uitkering van appellant, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 november 2007 deels gegrond verklaard en de over de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 augustus 2007 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering tot een bedrag van € 182.660,47 van appellant teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, evenals bij de rechtbank, aangevoerd dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven omdat hij na vernietiging door de rechtbank van de eerder door het Uwv genomen besluiten op bezwaar ter voorbereiding van de bestreden besluiten niet is gehoord. Verder heeft hij aangevoerd dat er dringende redenen aanwezig zijn om af te zien van de terugvordering, hierin bestaande dat zijn echtgenote ernstig ziek is en dat deze ziekte veel kosten met zich mee brengt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat gelet op het hoger beroep en het verhandelde ter zitting tussen partijen uitsluitend in geschil is dat appellant voorafgaande aan de bestreden besluiten niet is gehoord en dat er dringende redenen in de zin van artikel 57, vierde lid, van de WAO aanwezig zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De Raad zal zijn beoordeling tot deze geschilpunten beperken.
4.2. Met betrekking tot het horen heeft Raad eerder overwogen (bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 10 november 2010, LJN BO6969) dat artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet een algemene verplichting inhoudt tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank waarbij het eerdere besluit op bezwaar is vernietigd. Dat neemt niet weg dat het uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn een belanghebbende bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar opnieuw te horen. Een zodanige situatie doet zich in dit geval echter niet voor. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellant op 7 maart 2008 reeds eerder is gehoord met betrekking tot het samenstel van feiten en omstandigheden dat ook aan de nieuw genomen bestreden besluiten ten grondslag ligt.
4.3.1. Met betrekking tot de dringende redenen heeft de Raad eerder overwogen (bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 15 juli 2010, LJN BN1802) dat daarvan blijkens de wetsgeschiedenis slechts sprake kan zijn indien de terugvordering in een concrete situatie onaanvaardbare consequenties voor de betrokkene zou hebben. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat er in een individuele situatie iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is in de zin van financiële of sociale gevolgen die de terugvordering teweegbrengt.
4.3.2. Uit hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is de Raad niet gebleken dat de terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen in vorenbedoelde zin voor appellant heeft geleid. De Raad is van oordeel dat de ziekte van appellants echtgenote alhoewel ernstig van karakter geen dringende reden oplevert. Uit de toelichting van appellant valt niet te herleiden dat de terugvordering tot een onaanvaardbaar sociaal gevolg leidt in verband met de ziekte van zijn echtgenote. Ook het gegeven dat het Uwv recentelijk een na bezwaar gehandhaafd invorderingsbesluit heeft genomen, waarbij rekening houdend met het inkomen van appellant hem een aflossingsverplichting is opgelegd, maakt nu deze aflossingsverplichting zo dient te worden vastgesteld dat appellant blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet, dat er in beginsel geen onaanvaardbare consequenties aan de orde zullen zijn. De vraag of de aflossingscapaciteit juist is berekend, kan in het onderhavige geding niet aan de orde komen.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) N.S.A. El Hana.