T U S S E N U I T S P R A A K
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 april 2008, 06/1892 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.W.A. Blind. Betrokkene is met bericht van verhindering niet verschenen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van 15 juli 2009 heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.
Op verzoek van de Raad is betrokkene onderzocht door dr. E.M.H. van den Doel, neuroloog, die op 12 januari 2010 van zijn bevindingen rapport heeft uitgebracht. Namens betrokkene heeft neuroloog J.U.R. Niewold op het rapport van de deskundige bij brief van 16 februari 2010 commentaar gegeven. Bij rapport van 1 april 2010 heeft deskundige Van den Doel op het commentaar van Niewold gereageerd.
Vervolgens heeft de Raad professor dr. R.A. Schoevers, psychiater, verzocht een onderzoek in te stellen naar de psychische gezondheidstoestand van betrokkene. Op 23 februari 2011 heeft de deskundige zijn bevindingen ingezonden. Op dit rapport heeft bezwaarverzekeringsarts M. Bakker een reactie gegeven met een rapport van 15 april 2011. Hierop heeft deskundige Schoevers bij brief van 6 juni 2011 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 14 september 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. Namens betrokkene is verschenen J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon Adviesgroep B.V.
1. Betrokkene is uitgevallen voor zijn werk vanwege de gevolgen van een jukbeenfractuur. Met ingang van 26 mei 2004 is hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 9 januari 2006 heeft appellant de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 7 maart 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 juli 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door haar als deskundige geraadpleegde neuroloog dr. J.H.M. van Gasteren zich weliswaar niet heeft uitgelaten over de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 oktober 2005, maar dat in zijn rapport aanknopingspunten te vinden zijn om te twijfelen aan het door appellant ingenomen standpunt ter zake van de belastbaarheid van betrokkene. De rechtbank komt tot de conclusie dat de medische grondslag van het bestreden besluit geen stand kan houden.
3.1. Appellant kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om op en na de datum in geding meer beperkingen in de FML van 3 oktober 2005 aan te nemen.
3.2. Betrokkene heeft - kort gezegd - zijn standpunt gehandhaafd dat zijn belastbaarheid door appellant niet juist is vastgesteld. Tevens heeft betrokkene verzocht om vergoeding van de wettelijke rente vanwege te laat betaalde uitkeringen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Wat betreft de medische beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 7 maart 2006 stelt de Raad voorop dat in zijn vaste jurisprudentie het uitgangspunt besloten ligt dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Dit kan onder meer anders zijn als zich de bijzondere situatie voordoet dat uit de reactie van die deskundige op een andersluidend oordeel van een door een partij geraadpleegde deskundige moet worden afgeleid dat de door de rechter ingeschakelde deskundige zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen.
4.2. De Raad heeft aanleiding gezien zich omtrent de gezondheidstoestand van betrokkene en zijn arbeidsbeperkingen te laten voorlichten door de in rubriek I genoemde deskundigen.
4.2.1. Neuroloog Van den Doel heeft in zijn rapport van 12 januari 2010 geconcludeerd dat op neurologisch vakgebied bij betrokkene geen beperkingen op te leggen zijn. Hij kan zich verenigen met de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van betrokkene. De deskundige beveelt een onderzoek door een psychiater aan. Het commentaar van de door betrokkene geraadpleegde neuroloog Niewold van 16 februari 2010 is voorgelegd aan de deskundige. In zijn reactie van 1 april 2010 heeft deskundige Van den Doel uiteengezet waarom het commentaar van Niewold hem geen aanleiding heeft gegeven zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4.2.2. Psychiater Schoevers heeft in zijn rapport van 23 februari 2011 geconcludeerd dat er op grond van het onderzoek en de gestelde conclusies bij betrokkene sprake is van een aanzienlijke beperking van de belastbaarheid. Deze uit zich in het gegeven dat betrokkene reeds bij korte perioden van geestelijke dan wel lichamelijke inspanning zich zowel fysiek als mentaal sterk vermoeid kan voelen. Hierbij treden er gevoelens op van een toenemende druk op het hoofd, aangezichtspijn links alsmede ervaren diffuse spierverkrampingen waarbij een dysartische spraak. Een tweetal neuropsychologische onderzoeken tonen daarnaast onafhankelijk van elkaar aanwijzingen voor cognitieve deficiënties waarbij met name geheugenproblemen, aandachtsproblematiek alsook deficiënties in het executieve functioneren en de reactietijd. Het rapport van bezwaarverzekeringsarts Bakker van appellant van 15 april 2011 is voor commentaar voorgelegd aan de deskundige. In zijn schrijven van 6 juni 2011 heeft deskundige Schoevers te kennen gegeven dat hij geen aanvullingen op of wijzigingen van de conclusies in zijn rapport van 23 februari 2011 heeft.
4.3. De Raad is van oordeel dat de deskundigen Van den Doel en Schoevers, die de beschikking hebben gehad over alle in geding zijnde medische gegevens, op zorgvuldige wijze een onderzoek hebben ingesteld en daarvan op inzichtelijke verslag hebben gedaan. Voorts hebben de deskundigen hun standpunt gehandhaafd na kennisneming van de hen voorgelegde commentaren. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding heeft gevonden om met betrekking tot de oordelen van de deskundigen af te wijken van het uitgangspunt dat het oordeel van de onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de Raad concludeert, evenals de rechtbank bij de aangevallen uitspraak, dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. Dit leidt tevens tot de conclusie dat ook met betrekking tot de arbeidskundige grondslag sprake is van gebreken. Het bestreden besluit is derhalve terecht door de rechtbank vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.5. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet in stand blijven en kan de Raad evenmin zelf in de zaak voorzien. Omdat appellant zich nog niet heeft uitgelaten over de gevolgen die het onder 4.2. en 4.3 gegeven oordeel van de Raad heeft voor het bestreden besluit, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet appellant op te dragen de in 4.4 aangeduide gebreken in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit te nemen. Appellant dient daartoe de FML van 3 oktober 2005 te wijzigen in overeenstemming met de bevindingen en conclusies van de deskundige Schroevers en op basis van de aldus aangepaste FML, zo nodig gevolgd door een arbeidskundige rapportage, het bestreden besluit nader te onderbouwen dan wel een nader besluit te nemen.
De Centrale Raad van Beroep,
Draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011.