ECLI:NL:CRVB:2011:BU1897
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verjaring van het verzoek om wettelijke rente over nabetalingen van WW-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek om wettelijke rente over nabetalingen van zijn WW-uitkering werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan. Appellant had zijn WW-uitkering op 10 juni 2002 beëindigd gekregen door het Uwv vanwege ziekte. In 2003 werd de uitkering echter weer voortgezet, maar appellant diende pas in 2009 een verzoek in voor de betaling van wettelijke rente over de nabetalingen. Het Uwv wees dit verzoek af, omdat de verjaringstermijn van vijf jaar al was verstreken. Appellant stelde in hoger beroep dat hij eerder had aangegeven dat hij het niet eens was met het niet betalen van wettelijke rente. De Raad oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gegevens had ingebracht die erop wezen dat hij zich binnen de verjaringstermijn tot het Uwv had gewend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de verjaringstermijn was aangevangen op het moment dat het Uwv aan appellant had meegedeeld dat hij ten onrechte geen WW-uitkering had ontvangen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.