[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 11 juni 2009, 08/779 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
Namens appellant heeft M.L. Starkenburg, juridisch adviseur te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2011. Namens appellant is verschenen M.L. Starkenburg. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Kuik en mr. R. Sterkenburg, beiden werkzaam bij de gemeente Emmen.
1.1. Appellant, geboren in 1947, heeft motorische beperkingen als gevolg van een aandoening van neurologische aard en is rolstoelgebonden. Hij heeft op 14 mei 2007 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een aanvraag ingediend voor aanpassing van zijn handbewogen rolstoel.
1.2. De medisch adviseur B. Gelderman, verbonden aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ), heeft het College bij rapport van 23 juli 2007 geadviseerd en geconcludeerd dat op grond van de medische beperkingen van de echtgenote van appellant, een duwondersteuning voor de rolstoel van appellant medisch geïndiceerd is. A. Endeveld, indicatiesteller bij het CIZ, heeft op 20 februari 2008 geadviseerd dat de Alber Quix, een aankoppelbare elektrische hulpmotor voor rolstoelen, een goede oplossing is.
1.3. Op 15 februari 2008 heeft appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wmo tevens een aanvraag ingediend voor de vervanging van zijn scootmobiel.
1.4. Bij besluit van 17 maart 2008 heeft het College aan appellant een scootmobiel toegekend en de aanpassing van de rolstoel afgewezen. Daarbij is aangegeven dat uit het onderzoek van CIZ is gebleken dat appellant in aanmerking komt voor een rolstoelaanpassing, in de vorm van een Quix aankoppel scootmobiel, maar dat appellant er de voorkeur aan heeft gegeven voor een soortgelijke voorziening, een scootmobiel, te kiezen.
1.5. Bij besluit van 29 juli 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 maart 2008 ongegrond verklaard. Het College heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat een handbewogen rolstoel met bevestiging van het Alber Quix- systeem dezelfde functie krijgt als een scootmobiel en dat het toekennen van deze vorm van duwondersteuning zou betekenen dat appellant de beschikking heeft over twee verschillende voorzieningen die gebruikt kunnen worden voor dezelfde doeleinden. In het kader van de Wmo is het voldoende om één adequate voorziening te bieden waarmee de beperkingen worden gecompenseerd. Overigens is gebleken dat de echtgenote van appellant is nog wel in staat is de rolstoel voort te duwen over de kleinere afstanden in en om de woning.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 29 juli 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat het doel en de functie van een scootmobiel, niet hetzelfde zijn als die van de handbewogen rolstoel met Alber Quix. De scootmobiel gebruikt appellant voor de middellange afstand, om familie en vrienden te kunnen bezoeken en voor het maken van uitstapjes met zijn vrouw in de buitenlucht. Met de rolstoel met Alber Quix kan appellant zich in en om het huis en in de directe omgeving zelfstandig voortbewegen en kan hij ook winkels en woonhuizen van familie en vrienden betreden. Appellant kan de scootmobiel bovendien niet meenemen in de auto. Ten slotte heeft appellant een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel door te wijzen op het feit dat aan een met name genoemde inwoner van Emmen E-motionwielen voor diens rolstoel zijn verstrekt.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In geschil is of het College terecht heeft geweigerd aan appellant een Alber Quix aankoppelunit te verstrekken. Deze unit kan aan de handbewogen rolstoel van appellant worden gekoppeld, waardoor deze elektrisch wordt aangedreven.
4.3. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat zij aan de ingevolge artikel 4 van de Wmo op haar rustende compensatieplicht heeft voldaan, omdat zij aan appellant een handbewogen rolstoel en een scootmobiel heeft verstrekt. Desgewenst kan appellant voorts in aanmerking worden gebracht voor een pas voor het collectief vervoer, waarmee transfers van deur tot deur kunnen worden gemaakt en de scootmobiel kan worden meegenomen.
4.4. De Raad is van oordeel dat het College - met inachtneming van de lokale omstandigheden - voor appellant een compenserend pakket vervoersvoorzieningen heeft vastgesteld. Het is de Raad niet gebleken dat appellant niet is staat om zich met zijn handbewogen rolstoel in en om de woning te verplaatsen. De Raad neemt voorts als onweersproken gebleven aan dat de echtgenote van appellant nog wel in staat is de rolstoel voort te duwen over de kleinere afstanden in en om de woning. Uit de gedingstukken leidt de Raad af dat appellant - alsmede zijn echtgenote - problemen ondervinden bij het voortbewegen van de rolstoel, indien het gaat om het afleggen van langere afstanden op de plaats van bestemming. Het College heeft ter zake terecht gewezen op de mogelijkheden van het collectief vervoer. Het College heeft ter zitting van de Raad overigens aangegeven dat indien mocht blijken dat appellant niet langer in staat is zich met zijn rolstoel zelfstandig in en om de woning voort te bewegen, er een voorziening kan worden verstrekt voor ondersteuning bij het voortbewegen van de rolstoel, bijvoorbeeld E-motionwielen. Daarbij is ook aangegeven dat indien een rolstoelgebruiker in het geheel niet meer in staat is om de rolstoel zelf voort te bewegen in en om de woning, ook ten behoeve van een begeleider met beperkingen duwondersteuning kan worden verstrekt.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.6. Ten overvloede overweegt de Raad nog het volgende. Het is de Raad gebleken dat appellant zich inmiddels opnieuw tot het College heeft gewend met een verzoek om duwondersteuning voor zijn rolstoel. Ter zitting heeft de Raad de vertegenwoordiger van het College gevraagd welk bedrag met de aanschaf van E-motionwielen is gemoeid. De vertegenwoordiger van het College moest dit antwoord schuldig blijven. De Raad wijst er op dat indien duwondersteuning alsnog geïndiceerd is op de grond dat appellant niet meer in staat is zijn rolstoel zelfstandig voort te bewegen, een prijsvergelijking tussen Alber Quix en E-motion is aangewezen. Daarbij kan ook nog de vraag worden betrokken of de toekenning van een persoonsgebonden budget aan de door appellant gewenste voorziening kan bijdragen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011.