ECLI:NL:CRVB:2011:BU1587

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5857 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand na intrekking wegens overschrijding vakantietermijn en detentieperiodes

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam aan appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De terugvordering vond plaats na de intrekking van de bijstand over een periode waarin appellant de toegestane vakantietermijn in het buitenland had overschreden en tijdens periodes van detentie. Appellant had geen aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor woonlasten tijdens zijn detentie, wat volgens het buitenwettelijk beleid van het College noodzakelijk was.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen de beslissing van het College ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat de volledige terugvordering onterecht was, omdat hij mogelijk recht had op bijzondere bijstand voor woonkosten tijdens zijn detentie. Daarnaast stelde hij dat er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, vanwege de lichamelijke en psychische gevolgen die hij ondervond door de terugvordering.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het College terecht geen aanleiding had gezien om de terugvordering te verlagen, aangezien appellant geen aanvraag had ingediend voor bijzondere bijstand. Ook werd geoordeeld dat de door appellant aangevoerde gezondheidsklachten niet voldoende waren om te concluderen dat er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellant af.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 18 oktober 2011.

Uitspraak

09/5857 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats]m (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2009, 09/2239 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2011. Voor appellant is verschenen mr. Bouwman. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.A. Ahmed, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.3. Bij besluit van 10 december 2008 heeft het College de gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd als gevolg van de intrekking van bijstand over een periode van overschrijding van de toegestane vakantietermijn in het buitenland en de periodes waarin appellant in detentie zat. Bij besluit van 23 april 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 april 2009 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij, samengevat, aangevoerd dat ten onrechte is overgegaan tot volledige terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand over de periodes waarover de bijstand is ingetrokken, omdat mogelijk aanspraak zou bestaan op bijzondere bijstand voor de woonkosten gedurende de periodes van detentie. Voorts heeft appellant aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. Deze dringende redenen zijn gelegen in de lichamelijke en psychische gevolgen die hij van de terugvordering ondervindt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad volgt appellant niet in de stelling dat bezien had moeten worden of er aanleiding bestond het bedrag van de terugvordering te verlagen met de bijzondere bijstand voor woonkosten tijdens de detentie. Het College heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat onderdeel van het buitenwettelijk beleid inzake bijzondere bijstand voor woonlasten tijdens detentie inhoudt dat tevoren, eventueel door familie, daartoe een aanvraag moet worden ingediend. Vaststaat dat appellant geen aanvraag heeft ingediend, zodat reeds hierom terecht geen grond bestaat om de terugvordering te verlagen.
4.2. Het College voert het beleid dat van terugvordering kan worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van dringende redenen in de zin van dit beleid is sprake als de terugvordering leidt tot onaanvaardbare consequenties in relatie tot de geestelijke of lichamelijke gezondheid van de belanghebbende.
4.3. Appellant heeft aangevoerd dat de terugvordering heeft geleid tot diverse lichamelijke en psychische klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij bij de rechtbank brieven van de huisarts overgelegd van 5 mei 2009 en 17 augustus 2009. In hoger beroep heeft appellant weer op deze informatie gewezen en zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een uitzonderlijk nijpende situatie.
4.4. De Raad is van oordeel dat de informatie van de huisarts onvoldoende objectieve aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat sprake was van dringende redenen als bedoeld onder 4.2. Uit de in beroep overgelegde brieven van de huisarts blijkt dat appellant last heeft van spanningsklachten. De Raad ziet hierin geen grond voor het oordeel dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor de gezondheid van appellant heeft. De Raad wijst er ten slotte nog op dat bij de effectuering van de terugvordering de aflossingsbedragen zo zijn vastgesteld dat appellant blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet, als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2011.
(get.) J.F. Bandringa.
(get.) I. Mos.
HD