ECLI:NL:CRVB:2011:BT8970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5974 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die haar beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 5 maart 2009 ongegrond had verklaard. Dit besluit hield in dat appellante met ingang van 2 december 2006 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Tijdens de zitting op 9 september 2011 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal. De Raad heeft in zijn overwegingen de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de medische en arbeidskundige geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aan het besluit van het Uwv ten grondslag liggende medische en arbeidskundige beoordeling voldoende was onderbouwd.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medische en arbeidskundige beoordeling bij de toekenning van WIA-uitkeringen en bevestigt dat de rechtbank de argumenten van appellante op juiste wijze heeft gewogen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier. De Raad heeft in zijn beslissing de eerdere overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen nieuwe feiten of omstandigheden gevonden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Uitspraak

10/5974 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 oktober 2010, 09/2734 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft S. Dosljak, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2011. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 5 maart 2009. Bij dit besluit heeft het Uwv, opnieuw beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit waarbij is vastgesteld dat voor appellante met ingang van 2 december 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Voor een uitgebreid overzicht van de feiten omstandigheden van belang in dit geding verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Kort samengevat heeft de rechtbank geoordeeld dat uit hetgeen appellante heeft aangevoerd niet volgt dat het besluit van 5 maart 2009 berust op een onvoldoende medische of arbeidskundige grondslag.
2. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank in haar beoordeling onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de door appellante ingediende verklaringen. Appellante heeft erop gewezen dat de klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen elkaar versterken.
Voorts heeft appellante gesteld dat zij als gevolg van haar klachten slaapgebrek heeft en zich door de dag moet slepen.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Uit de aangevallen uitspraak volgt dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante ter zake van de klachten die zij ondervindt van haar schouders, armen, ellebogen, rug en ogen heeft beoordeeld. Tevens heeft een beoordeling plaatsgevonden van de beroepsgronden met betrekking tot epilepsie, duizeligheid, hyperventilatie, een stofwisselingsziekte en vermoeidheid als gevolg van slaapgebrek.
De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van appellante ter zake van de psychische klachten en van de problemen als gevolg van het geheel van klachten, zich uitende in onder andere vermoeidheid, beoordeeld.
3.3. Uit de aangevallen uitspraak volgt voorts dat de rechtbank heeft beoordeeld of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vanuit medisch oogpunt voor appellante geschikt zijn.
3.4. Hetgeen door appellante in hoger beroep naar voren is gebracht als beschreven in 2 leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank bij de aangevallen uitspraak is gekomen.
De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank waarin op uitgebreide wijze en met juistheid de gronden van beroep van appellante zijn besproken.
De enkele niet onderbouwde stellingen van appellante in hoger beroep dat de rechtbank de ernst van haar klachten heeft onderschat en dat zij zich door de dag moet slepen zijn, in het licht van het vorenstaande, onvoldoende om tot een van de rechtbank afwijkend oordeel te komen.
4.1. Uit hetgeen is overwogen in 3.2 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.2. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en C.G.M. Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) E. Heemsbergen.