ECLI:NL:CRVB:2011:BT8816
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de indicatiestelling voor persoonlijke verzorging onder de AWBZ
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van een overleden betrokkene tegen een uitspraak van de rechtbank Assen. De betrokkene had CIZ verzocht om de indicatie voor zorg aan te passen op basis van een verslechtering van haar medische situatie. CIZ had de indicatie vastgesteld op persoonlijke verzorging klasse 8, wat neerkomt op 20 tot 24.9 uren per week, plus 15 uren additionele zorg. De appellanten waren van mening dat deze indicatie niet voldeed aan de feitelijk benodigde zorg en hebben hiertegen bezwaar aangetekend.
De rechtbank heeft het beroep van de appellanten gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de appellanten niet met objectieve, verifieerbare gegevens hadden aangetoond dat de indicatiestelling niet aansloot bij de feitelijk benodigde zorg. De appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting heeft de Raad voor de Rechtspraak de gedingstukken en het verhandelde ter zitting beoordeeld. De Raad kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 19 oktober 2011 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.