[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 8 oktober 2009, 09/11 (hierna: aangevallen uitspraak),
het Dagelijks Bestuur van de Sociale Dienst Walcheren (hierna: Dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 4 oktober 2011
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 23 augustus 2011, waar partijen, het Dagelijks Bestuur met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij beschikking van 4 juni 1992 heeft de kantonrechter te Leeuwarden bepaald dat appellante aan de gemeente Vlissingen dient terug te betalen een bedrag van f 37.234,63 (€ 16.896,34) wegens kosten van bijstand, verleend op grond van door haar verstrekte onjuiste inlichtingen.
1.2. Bij brief van 9 juni 2008 heeft appellante een verzoek om kwijtschelding van de restschuld, op dat moment € 14.593,57, bij het Dagelijks Bestuur ingediend. Bij besluit van 26 juni 2008, voor zover van belang, heeft het Dagelijks Bestuur dat verzoek onder verwijzing naar de gemeentelijke beleidsregels afgewezen.
1.3. Bij besluit van 17 december 2008 heeft het Dagelijks Bestuur het tegen het besluit van 26 juni 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
17 december 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij inmiddels vijf jaar op de schuld heeft afgelost en dat zij ernstig ziek is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat de artikelen 58 en 59 van de WWB, voor zover hier van belang, meebrengen dat ten onrechte gemaakte kosten van bijstand kunnen worden teruggevorderd. Het gaat daarbij - naar uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever - om een discretionaire bevoegdheid. De bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van verdere terugvordering moet hierin besloten worden geacht.
4.2. Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het Dagelijks Bestuur de Beleidsregels terug- en invordering en verhaal vastgesteld. Onderdeel daarvan is beleid ten aanzien van kwijtschelding. In dit beleid is onder meer bepaald dat kwijtschelding kan worden verleend indien de belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Verder is bepaald dat in afwijking van het voorgaande geen kwijtschelding wordt verleend indien de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende, behoudens voor zover er sprake is van een dringende reden. Van dringende redenen kan onder meer sprake zijn in geval van levensbedreigende omstandigheden.
4.3. De Raad stelt vast dat bij de onder 1.1 genoemde beschikking van 4 juni 1992 de kosten van bijstand van appellante zijn teruggevorderd op de grond dat appellante de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat de terugvordering is te wijten aan verwijtbaar gedrag van appellante. Het Dagelijks Bestuur heeft in overeenstemming met zijn beleid de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding gehandhaafd. De Raad merkt hierbij nog op dat uit de uitspraak van de Raad van 17 januari 2006, LJN AV1189, naar aanleiding van een eerder verzoek om kwijtschelding van appellante, waarin hij overweegt dat appellante op dat moment nog niet aan de vijfjaren-termijn heeft voldaan, niet kan worden opgemaakt dat indien wel aan die termijn wordt voldaan het Dagelijks Bestuur tot kwijtschelding zal moeten overgaan. De Raad is voorts van oordeel dat in hetgeen appellante heeft aangevoerd, geen dringende reden is gelegen om van verdere terugvordering af te zien. Met het Dagelijks Bestuur is de Raad van oordeel dat uit het door appellante in hoger beroep overgelegde verslag van radioloog M. Bruinen waarin als onderzoeksdatum 30 oktober 2009 wordt vermeld, niet blijkt dat in het geval van appellante sprake is van een acute levensbedreigende situatie. Meer in het algemeen wordt in dat verslag geschetst hoe het ziekteverloop is in geval van een HIV besmetting. Ook ziet de Raad in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het Dagelijks Bestuur, met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in afwijking van de beleidsregels de restvordering geheel of gedeeltelijk had moeten kwijtschelden.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2011.