ECLI:NL:CRVB:2011:BT7614
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medische keuring
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een medische keuring werd afgewezen. Appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had in 2008 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, welke door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen werd afgewezen. Het College stelde dat de kosten van de medische keuring niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, zoals vereist in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat hij zich genoodzaakt voelde om zich medisch te laten keuren door de CWI en dat hij een beroep deed op het vertrouwensbeginsel, omdat hem in het verleden bijzondere bijstand was verleend voor soortgelijke kosten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij verplicht was om zich te laten keuren en dat de brieven van de CWI geen verplichting tot een medische keuring inhielden.
De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door het College terecht was, omdat er geen sprake was van noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd eveneens verworpen, omdat er geen duidelijke toezegging was gedaan door het College dat appellant in de toekomst bijzondere bijstand zou ontvangen voor de kosten van een medische keuring.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijzondere bijstand af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.