ECLI:NL:CRVB:2011:BT7614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1836 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medische keuring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een medische keuring werd afgewezen. Appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had in 2008 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, welke door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen werd afgewezen. Het College stelde dat de kosten van de medische keuring niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, zoals vereist in artikel 35, eerste lid, van de WWB.

De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat hij zich genoodzaakt voelde om zich medisch te laten keuren door de CWI en dat hij een beroep deed op het vertrouwensbeginsel, omdat hem in het verleden bijzondere bijstand was verleend voor soortgelijke kosten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij verplicht was om zich te laten keuren en dat de brieven van de CWI geen verplichting tot een medische keuring inhielden.

De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door het College terecht was, omdat er geen sprake was van noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd eveneens verworpen, omdat er geen duidelijke toezegging was gedaan door het College dat appellant in de toekomst bijzondere bijstand zou ontvangen voor de kosten van een medische keuring.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijzondere bijstand af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/1836 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 februari 2010, 09/1192 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van Wolde, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2011. Appellant is verschenen. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Bij brieven van 2 juni 2008 en 31 oktober 2008 heeft de toenmalige Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: CWI), waarbij appellant ingeschreven staat voor een varend beroep als scheepskok, appellant verzocht om inlichtingen over de geldigheid van zijn documenten in de scheepvaart.
1.3. Op 19 december 2008 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een medische keuring. Bij besluit van 9 juli 2009 heeft het College deze aanvraag afgewezen.
1.4. Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 9 juli 2009 ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat de kosten van een medische keuring tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat, nu de kosten niet voortkomen uit bijzondere omstandigheden, geen bijzondere bijstand voor deze kosten wordt verstrekt in de zin van artikel 35 van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij zich door de onder 1.2 genoemde brieven van de CWI genoodzaakt heeft gevoeld zich medisch te laten keuren. Voorts heeft hij een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hierbij heeft hij, onder verwijzing naar een besluit van het College van 8 april 2004, aangevoerd dat hem in het verleden voor de kosten van een medische keuring wel bijzondere bijstand is verleend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt - voor zover hier van belang - dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2. De Raad is van oordeel dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Hiertoe overweegt de Raad dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat op hem een verplichting rustte om zich medisch te laten keuren. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de onder 1.2 genoemde brieven niet verplichten tot een medische keuring. De Raad kan zich voorstellen dat appellant enige druk heeft ervaren door de mededeling van de CWI in de brief van 31 oktober 2008 dat het aanwijzingen dat appellant niet actief solliciteert zal doorgeven aan de uitkerende instantie, maar in deze mededeling leest de Raad geen verplichting tot het ondergaan van een medische keuring. Bovendien doet de CWI in de brieven het aanbod appellant te helpen zijn documenten geldig te maken, mochten deze zijn verlopen. Appellant heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt, maar heeft op eigen initiatief medische keuringen ondergaan. Dit dient naar het oordeel van de Raad voor zijn rekening en risico te komen
4.3. Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de Raad dat het onder 3 genoemde besluit van 8 april 2004 geen ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging inhoudt dat appellant in de toekomst ook bijzondere bijstand voor de kosten van een medische keuring zal worden verleend. Voorts blijkt uit dit besluit dat de toekenning is verleend in het kader van het volgen van een - hier niet aan de orde zijnd - traject op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden. Ook overigens is op grond van de beschikbare gegevens voor de Raad niet komen vast te staan dat vanwege het College zodanige verwachtingen bij appellant zijn gewekt dat daarop een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel jegens het College kan worden gebaseerd.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het College de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van een medische keuring terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R. Scheffer.
HD