ECLI:NL:CRVB:2011:BT7609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5659 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op basis van niet tijdig verstrekken van gevraagde informatie

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die vanaf 7 augustus 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie heeft overgelegd, wat leidt tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering per 1 oktober 2008. De Raad stelt vast dat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf appellant op meerdere momenten heeft uitgenodigd om de ontbrekende gegevens te verstrekken, maar dat appellant hieraan niet heeft voldaan. De Raad concludeert dat het College bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken, aangezien aan de voorwaarden van artikel 54, vierde lid, van de WWB was voldaan.

Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn voor deze procedure in drie instanties niet is overschreden, en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt ongegrond verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/5659 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 1 september 2009, 09/1501 en 09/1502 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Bollema, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Weperen, werkzaam bij de gemeente Weststellingwerf.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 7 augustus 2008 bijstand ingevolgde de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Naar aanleiding van een advertentie in een plaatselijke krant waarin een open huis wordt aangekondigd in verband met een officiële opening van het administratiekantoor/ belastingconsulent [v/d V.] op het woonadres van appellant, en een in diezelfde krant geplaatste vacature voor een administratieve kracht voor dit bedrijf met het verzoek brieven ter attentie van [v/d V.] naar het adres van appellant te sturen, heeft er op 6 oktober 2008 een gesprek plaatsgevonden tussen appellant en A. van den Berg, medewerker van de Afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Weststellingwerf, waarbij aan appellant is gevraagd om helderheid te geven over de advertentie en het aandeel van appellant in het bedrijf.
1.3. Aangezien appellant tijdens dit gesprek niet volledig aan dit verzoek heeft voldaan heeft het College bij besluit van 9 oktober 2008 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 oktober 2008 opgeschort en hem alsnog in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen
14 dagen na dagtekening van het besluit in te leveren, waarbij te denken valt aan de inschrijving van het desbetreffende bedrijf bij de Kamer van Koophandel. Verder wordt appellant verzocht het College schriftelijk mede te delen wat zijn betrokkenheid bij het bedrijf is, waarom het bedrijf op zijn adres is gevestigd en waarom van daaruit werkzaamheden worden verricht. Verder dient appellant aan te geven in hoeverre hij werkzaamheden voor het bedrijf verricht, zo ja, welke werkzaamheden dat zijn, of daar salaris of een vergoeding tegenover staat en zo ja wat de hoogte van dat salaris of die vergoeding is. Voorts is aangegeven dat, indien appellant zijn verzuim niet herstelt, de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB zal worden ingetrokken. Bij ongedateerd schrijven heeft appellant hierop een reactie gegeven. Omdat de verstrekte informatie niet volledig was heeft het College bij brief van 24 oktober 2008 appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld de gevraagde informatie binnen zeven dagen na dagtekening van deze brief te verstrekken. Appellant heeft hierop een bij het College op 28 oktober 2008 binnengekomen schriftelijke reactie gegeven.
1.4. Nadat het College had geconstateerd dat appellant niet aan zijn informatieverplichting had voldaan, is bij besluit van 31 oktober 2008 de bijstand van appellant met ingang van 1 oktober 2008 ingetrokken.
1.5. Appellant heeft uitsluitend tegen het intrekkingsbesluit bezwaar gemaakt.
1.6. Bij besluit van 4 juni 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit 31 oktober 2008 gegrond verklaard, in die zin dat de intrekkingsdatum is gesteld op 6 oktober 2008 omdat appellant eerst vanaf die datum in de gelegenheid is gesteld de gevraagde informatie te verstrekken.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, het beroep tegen het besluit van 4 juni 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover daarbij de intrekking in stand is gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1 Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2. In geval van een op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB genomen besluit staat uitsluitend ter beoordeling of de betrokkene (verwijtbaar) heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingbesluit gevraagde informatie te verstrekken en of het College op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het besluit tot toekenning van bijstand in te trekken.
4.3. Bij zijn besluit van 9 oktober 2008 en bij brief van 24 oktober 2008 heeft het College appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door de gevraagde gegevens alsnog uiterlijk voor 23 oktober 2008 respectievelijk 31 oktober 2008 in te leveren. De Raad is met het College van oordeel dat appellant niet binnen de gestelde termijn deze gegevens heeft overgelegd. De niet onderbouwde mededelingen van appellant dat hij een schetsontwerp voor een advertentie heeft doorgenomen met de Leeuwarder Courant, dat hij geen beloning of onkostenvergoeding heeft ontvangen, dat hij sollicitanten heeft geïnformeerd over de gang van zaken, dat hij informatie heeft gegeven tijdens het open huis en dat hij niets met het bedrijf te maken heeft acht de Raad in dit verband onvoldoende. Ook appellant betwist niet dat niet expliciet op alle vragen antwoord is gegeven. Niet gebleken is dat appellant van het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens geen verwijt kan worden gemaakt. De gestelde slechte verstandhouding met Van den Berg, wat daar van zij, ontslaat appellant niet van de verplichting de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken.
4.4. Hiermee is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het College was derhalve bevoegd het besluit tot toekenning van het recht op bijstand met ingang van 6 oktober 2008 in te trekken. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Met betrekking tot het verzoek van appellant om vergoeding van schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt de Raad als volgt. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009) stelt de Raad vast dat, uitgaande van de ontvangst van het bezwaarschrift van appellant op 24 november 2008, de redelijke termijn voor deze procedure in drie instanties - welke termijn in beginsel vier jaar bedraagt voor de procedure in haar geheel - niet is overschreden. Voor het hanteren van een kortere termijn ziet de Raad in dit geval geen aanleiding. De beroepsgrond dat de redelijke termijn is overschreden treft dan ook geen doel, zodat het verzoek om vergoeding van schade moet worden afgewezen.
4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R. Scheffer.
HD