ECLI:NL:CRVB:2011:BT7163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3000 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ziekte en de ingangsdatum daarvan in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin het beroep tegen het ontslag wegens ziekte ongegrond werd verklaard. Appellante, werkzaam als administratief juridisch beleidsmedewerker milieu bij de gemeente Tholen, meldde zich ziek op 3 december 2007. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de ontslagdatum niet eerder dan 3 december 2009 kan ingaan, omdat appellante pas vanaf die datum ongeschikt was voor haar functie. De rechtbank had dit miskend door de ontslagdatum eerder vast te stellen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en stelt de ingangsdatum van het ontslag vast op 3 december 2009. Tevens wordt het college opgedragen het griffierecht van appellante te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de juiste ingangsdatum van ontslag wegens ziekte te bepalen in overeenstemming met de geldende regelgeving.

Uitspraak

10/3000 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 15 april 2010, 09/658 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen (hierna: college)
Datum uitspraak: 6 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2011. Namens appellante is verschenen E. Vroom. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L. de Jongh, S. Braam en S. Wesdorp, allen werkzaam bij de gemeente Tholen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is op 1 maart 2003 in dienst getreden bij de gemeente Tholen in de [naam functie A] voor 36 uur per week. Op 1 september 2003 heeft zij zich ziek gemeld. Op 9 februari 2004 heeft zij haar werk hervat voor 12 uur per week. Appellante heeft het werk met ingang van 22 maart 2004 uitgebreid naar 18 uur per week en per 28 april 2004 naar 24 uur per week. Toen de bedrijfsarts haar weer volledig wilde laten hervatten heeft appellante met ingang van 4 oktober 2004 voor 12 uur per week deeltijdontslag gevraagd en gekregen. Haar benoemingsomvang is vanaf dat moment teruggebracht naar 24 uur per week.
1.2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft aanvankelijk geweigerd appellante vanwege haar op 1 september 2003 ingetreden arbeidsongeschikt-heid een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Na bezwaar en beroep van appellante heeft het Uwv bij besluit van 8 november 2006 appellante alsnog met ingang van 28 september 2003 een WAO-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Over de periodes dat appellante heeft gewerkt en nog werkt is toepassing gegeven aan artikel 44 van de WAO. Om die reden is de WAO-uitkering - uiteindelijk - vanaf 28 april 2004 uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
1.3. Appellante heeft zich op 3 december 2007 ziek gemeld. Het college heeft in een brief van 5 juni 2008 het voornemen uitgesproken appellante te ontslaan wegens ziekte. Volgens het college is aan de in artikel 8:5 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden-regeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) genoemde voorwaarden voldaan, omdat appellante door het Uwv met terugwerkende kracht voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is verklaard. Na ontvangst van een functieongeschiktheidsadvies van het Uwv heeft het college appellante bij besluit van 9 februari 2009, verzonden op 4 maart 2009, met ingang van 1 april 2009 overeenkomstig het voornemen ontslagen wegens ziekte. Na bezwaar van appellante is bij besluit van 23 juni 2009 (hierna: bestreden besluit) het ontslag wegens ziekte gehandhaafd, maar is de ingangsdatum van het ontslag bepaald op 1 juni 2009.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante het door de rechtbank gevolgde standpunt van het college bestreden dat zij op 1 juni 2009 al 24 maanden wegens ziekte haar betrekking niet heeft kunnen vervullen. Appellante meent dat de in artikel 8:5, tweede lid, aanhef en onder a, van de CAR/UWO bedoelde periode van 24 maanden pas is gestart met haar ziekmelding op 3 december 2007. Zij heeft daarom gevraagd de ingangsdatum van het ontslag te bepalen op 3 december 2009.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Uit de toekenning van een WAO-uitkering per 28 september 2003 en uit het feit dat appellante die WAO-uitkering nog steeds ontvangt kan alleen de conclusie worden getrokken dat appellante niet meer in staat was en is haar functie voor 36 uur per week te verrichten. Een conclusie die appellante in oktober 2004 zelf al had getrokken en die haar aanleiding heeft gegeven tot het indienen van het verzoek om deeltijdontslag. Toen appellante zich ziek meldde op 3 december 2007 was zij al zeer geruime tijd het aantal uren per week werkzaam waarvoor zij ook was aangesteld. Het is die functie van administratief juridisch beleidsmedewerker milieu voor 24 uur per week die moet worden gezien als haar betrekking in de zin van artikel 8:5 van de CAR/UWO. Met appellante is de Raad van oordeel dat pas vanaf 3 december 2007 sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van die betrekking wegens ziekte en dat een ontslag wegens ziekte niet eerder dan per 3 december 2009 mogelijk is. De rechtbank heeft dit miskend en ten onrechte de door het college gehanteerde ontslagdatum in stand gelaten.
3.2. Het hoger beroep van appellante slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen wat betreft de ontslagdatum en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van het ontslag vast te stellen op 3 december 2009.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juni 2009 gegrond en vernietigt dat besluit wat betreft de ingangsdatum van het ontslag;
Herroept het besluit van 9 februari 2009 in zoverre;
Stelt de ingangsdatum van het ontslag vast op 3 december 2009;
Bepaalt dat het college aan appellante het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 374,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en M.C. Bruning en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2011.
(get.) R. Kooper.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD