[Appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 mei 2010, 10/562 en 10/551 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 september 2011
Namens appellant heeft mr. E. El Assrouti, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 16 augustus 2011, waar partijen, het College met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 24 september 2009 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij deze aanvraag heeft appellant als verblijfadres opgegeven [adres 1] te [gemeente ]. In antwoord op de vraag naar zijn huisvestingssituatie heeft appellant vermeld “Anders, namelijk op straat soms bij vrienden.”
1.2. Naar aanleiding van de aanvraag heeft het College een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. Op 11 november 2009 heeft een rapporteur met appellant gesproken en aansluitend is een huisbezoek afgelegd op het door appellant opgegeven adres. Appellant heeft verklaard niet op dit adres te wonen.
1.3. Op grond van de verklaring van appellant en de bevindingen van dat huisbezoek, neergelegd in een rapportage van 16 november 2009, heeft het College bij besluit van 17 november 2009 de aanvraag van appellant afgewezen. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat is komen vast te staan dat appellant niet daadwerkelijk op het opgegeven adres woonachtig is en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.4. Bij besluit van 24 februari 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 februari 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat hij zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad bestrijkt de te beoordelen periode in een geval van een aanvraag om bijstand in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 24 september 2009 tot en met 17 november 2009.
4.2. De Raad stelt voorop dat voor de beoordeling van het recht op bijstand de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven vormt. Het is dan ook van belang dat de aanvrager de juiste en volledige informatie verschaft omtrent zijn woonsituatie. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient de vraag waar iemand woont te worden beantwoord aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College op grond van de bevindingen van het onderzoek naar de woonsituatie van appellant terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellant niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres. De Raad wijst er op dat appellant op 11 november 2009 tegen de Bijzonder Controleur van het team Handhaving heeft verklaard dat hij niet op de [adres 1] woont maar dat hij bij vrienden in Amsterdam verblijft en dat hij in een vrachtwagen slaapt. Appellant heeft verklaard dat hij alleen op de [adres 1] komt om zijn post op te halen en dat hij niet in het huis kan verblijven omdat hij er teveel negatieve herinneringen heeft. Voorts wijst de Raad er op dat bij het huisbezoek in de woning aan de [adres 1] op 11 november 2009 geen persoonlijke spullen, kleding of levensmiddelen zijn aangetroffen en dat de woning was afgesloten van water.
4.4. De Raad is van oordeel dat, nu appellant geen duidelijkheid over zijn werkelijke woon- of verblijfplaats ten tijde van zijn aanvraag heeft verschaft, niet kan worden beoordeeld of hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het College heeft de aanvraag van appellant dan ook terecht afgewezen.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en E.J.M. Heijs en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2011.