ECLI:NL:CRVB:2011:BT6377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6145 WAO + 10/6146 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslagen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1998 arbeidsongeschikt is door nek- en rugklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts voldoende was en dat er geen aanleiding was om een reumatoloog in te schakelen voor de fibromyalgieklachten van appellante. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel en bevestigt dat de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen adequaat zijn. De Raad stelt vast dat er voldoende medische grondslag is voor de herziening van de WAO-uitkering, waarbij de neuroloog R.S.H.M. Beijersbergen als deskundige is ingeschakeld. Beijersbergen concludeert dat appellante met inachtneming van haar beperkingen in staat is om 40 uur per week te werken, hoewel hij enkele aanvullende beperkingen formuleert. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om een reumatoloog te benoemen, aangezien de fibromyalgieklachten reeds in de beoordeling zijn meegenomen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. De Raad concludeert dat de eerdere schattingen van de arbeidsongeschiktheid van appellante niet onjuist zijn en dat er voldoende functies zijn die passen binnen haar belastbaarheid. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 september 2011.

Uitspraak

10/6145 WAO, 10/6146 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 30 september 2010, 08/34 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 08/2020 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2011. Appellante en haar gemachtigde zijn, met schriftelijk bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten.
1.1. Appellante, werkzaam als (wijk)ziekenverzorgster, is op 24 september 1998 uitgevallen met nek- en rugklachten. Na het voltooien van de wachttijd is haar met ingang van 23 september 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante door de verzekeringsarts A.E. Timmer gezien op 1 november 2006. Uitgaande van de diagnose cervicobrachialgie op basis van een vernauwing van het wervelkanaal C5-C6 heeft de verzekeringsarts de beperkingen van appellante vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
2 november 2006. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige E. Plante functies geselecteerd die appellante met haar beperkingen zou kunnen vervullen. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor appellante geldende maatmaninkomen resulteerde volgens de arbeidsdeskundige in een verlies aan verdiencapaciteit van 27,45%. Bij besluit van 20 december 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 16 februari 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven in zijn rapport van 31 oktober 2007 een nadere beperking gegeven bij de belastbaarheid van de nek van appellante. Voor het overige heeft de bezwaarverzekeringsarts zich geconformeerd aan de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid en deze vastgelegd in de FML van
31 oktober 2007. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband na overleg met de bezwaarverzekeringsarts twee van de geselecteerde functies laten vervallen zonder dat dit consequenties had voor de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij besluit op bezwaar van 20 november 2007 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv in overeenstemming hiermee het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2006 ongegrond verklaard.
1.4. In verband met een wijziging van de WAO per 22 februari 2007 heeft voornoemde bezwaarverzekeringsarts aan de hand van de criteria van het oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidwetten de belastbaarheid van appellante per die datum ongewijzigd - in vergelijking met 16 februari 2007 - vastgesteld. Op basis hiervan heeft voornoemde bezwaararbeidsdeskundige functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per
22 februari 2007 vastgesteld op 35,32%. In lijn hiermee heeft het Uwv bij besluit van 20 november 2007 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 22 februari 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.5. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar op basis van een rapport van de bezwaarverzekeringsarts R.F. Seleski van 20 mei 2008 bij besluit van 3 juni 2008 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond is verklaard.
2.1. De rechtbank heeft in de beroepszaak naar aanleiding van het bestreden besluit 1 aanleiding gezien de neuroloog R.S.H.M. Beijersbergen te vragen haar van verslag en advies te dienen. In zijn rapport van 24 september 2008 komt Beijersbergen tot de slotsom dat er geen objectieve neurologische afwijkingen zijn vastgesteld, dat er bij appellante sprake is van een acuut discuslijden in 1998 met momenteel een eindtoestand bestaande uit een forse discopathische verandering op het niveau C5-C6 met wortelpoortvernauwing aan beide kanten, links iets meer dan rechts. De mogelijkheid van nu en dan optredende radiculaire prikkeling van C6 links valt niet volledig uit te sluiten. Voorts is sprake van een congenitaal vernauwd wervelkanaal, is er een beeld van een lichte rotator cuff tendinitis van de linkerschouder en is in het verleden sprake geweest van fibromyalgie bij een vrouw in psychogeen ernstig belastende omstandigheden. Hiervan uitgaande is er volgens de deskundige sprake van lichte beperkingen op 16 februari 2007, in verband waarmee geen zwaar fysiek belastend beroep dient te worden uitgeoefend. Zeer frequent draaien of buigen van de nek moet worden vermeden, evenals het langdurig in retroflexie brengen van de nek, met andere woorden het uitvoeren van handelingen boven het horizontale vlak. Beijersbergen kan zich grosso modo vinden in de door de bezwaarverzekeringsarts Greven op 31 oktober 2007 vastgestelde belastbaarheid van appellante, met dien verstande dat hij een aanvullende beperking formuleert bij item V.8 van de FML, statische houdingen. Hij acht appellante in staat met inachtneming van deze beperkingen 40 uur per week arbeid te verrichten. Over de aan de schatting - per 16 februari 2007 - ten grondslag gelegde functies oordeelt hij dat de functie van stikster meubelbekleding vereist dat appellante langdurig haar hoofd in flexiestand houdt. Dit lijkt hem gezien de afwijkingen in de nekstreek niet gunstig. Wat betreft de betekenis van het fibromyalgiesyndroom meent hij dat dit niet goed kan worden beoordeeld door een neuroloog. Volgens hem betekent dit dat indien appellante van mening is dat fibromyalgie haar belemmeringen geeft, dit door een reumatoloog dient te worden beoordeeld.
2.2. In reactie hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts Seleski in zijn rapport van 13 oktober 2008 de belastbaarheid van appellante in overeenstemming met het standpunt van de deskundige aangepast. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige Stroband op 13 oktober 2008 gerapporteerd dat deze aanscherping geen invloed heeft op de geschiktheid van de vier resterende functies die ten grondslag liggen aan de schatting per 16 februari 2007.
3.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak 1 met verwijzing naar de jurisprudentie van de Raad het oordeel van de deskundige gevolgd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in de FML van 13 oktober 2008 de belastbaarheid van appellante niet heeft overschat. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een reumatoloog als deskundige te benoemen en heeft daartoe doorslaggevend geacht dat de (bezwaar)verzekeringsarts de fibromyalgieklachten en de diagnose in de beoordeling heeft betrokken. Voorts heeft appellante geen medische informatie naar voren gebracht, waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts, dat er geen aanleiding is om op grond van de fibromyalgieklachten een urenbeperking aan te nemen, onjuist is. De rechtbank wijst er ook nog op dat de behandelend reumatoloog J.C. Ehrlich in zijn verklaring enkel de diagnose fibromyalgie stelt zonder dat daarbij wordt ingegaan op de beperkingen voor arbeid die appellante als gevolg daarvan zou hebben. Nu de aan het bestreden besluit 1 ten grondslag liggende FML tijdens de beroepsprocedure is aangepast heeft de rechtbank hierin aanleiding gezien het bestreden besluit wegens een onvoldoende draagkrachtige motivering te vernietigen.
3.2. Vervolgens heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 1 in stand te laten onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 13 oktober 2008. In zoverre heeft de rechtbank het advies van de deskundige Beijersbergen, die de functie van productiemedewerker textiel voor appellante niet gunstig achtte, niet gevolgd.
3.3. In de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank ook in dit geding doorslaggevende betekenis toegekend aan het deskundigenadvies van Beijersbergen. De rechtbank heeft het door Beijersbergen uitgebrachte rapport ook relevant geacht voor het onderhavige beroep, aangezien de datum in geding daarin slechts zes dagen later is dan de datum in geding in de andere zaak. Op grond van min of meer gelijkluidende overwegingen als in de aangevallen uitspraak 1 komt de rechtbank in dit geding tot de slotsom dat het bestreden besluit 2 op een onvoldoende draagkrachtige motivering berust maar dat de rechtgevolgen van het om die reden te vernietigen besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank verwijst daartoe naar de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige, die naar het oordeel van de rechtbank daarin toereikend gemotiveerd tot de conclusie komt dat de eerder geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
4. De Raad oordeelt in hoger beroep als volgt.
4.1. De Raad stelt allereerst vast dat beide hoger beroepen zich beperken tot de aangevallen uitspraken (1 en 2), voor zover daarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten (1 en 2) in stand zijn gelaten.
4.2. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. In dit oordeel ligt besloten dat de Raad evenmin als de rechtbank en om dezelfde redenen als de rechtbank geen aanleiding ziet om een reumatoloog als deskundige te benoemen. De Raad heeft daarbij mee laten wegen dat in hoger beroep door appellante geen nadere medische gegevens zijn ingebracht. De Raad is van oordeel dat ook de brief van de neuroloog dr. O.J.M. Vogels van
8 mei 2008 tegenover het deskundigenadvies onvoldoende gewicht in de schaal legt, reeds omdat uit deze brief niet naar voren komt op grond waarvan Vogels appellante volledig arbeidsongeschikt acht.
4.3. Vervolgens stelt de Raad, evenals de rechtbank en met overneming van de overwegingen van de rechtbank daartoe in de aangevallen uitspraken, vast dat op grond van de aangescherpte FML op de beide data in geding voldoende functies resteren om daarop de in geding zijde schattingen te baseren.
4.4. De Raad kan en zal daarbij in het midden laten of de rechtbank dient te worden gevolgd in haar van de deskundige afwijkend oordeel dat de functie van productie medewerker textiel in overeenstemming is met de medische beperkingen van appellante. Als deze functie aan de schatting zou komen te ontvallen resteren immers voldoende functies om de schatting onverminderd te kunnen handhaven.
5. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, dienen te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) I.J. Penning.
TM