ECLI:NL:CRVB:2011:BT2789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1674 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om stalling van driewielfiets in verband met beperkingen door hemiplegie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellant om een voorziening voor het stallen van zijn driewielfiets. Appellant, die lijdt aan hemiplegie, had eerder een driewielfiets in bruikleen gekregen van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. In 2007 verzocht hij om een berging voor de stalling van deze fiets, maar het College wees dit verzoek af. De Raad oordeelde dat de noodzaak voor een berging ontbrak en dat de stalling van een driewielfiets als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Appellant stelde dat de rechtbank in de eerdere uitspraak zijn situatie niet goed had beoordeeld en dat er geen wettelijke basis was voor het onderscheid tussen scootmobielen en driewielfietsen. De Raad bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd gesteld dat appellant zelf verantwoordelijk is voor de stalling van zijn driewielfiets en dat er geen reden was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

09/1674 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 februari 2009, 07/7945 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het College).
Datum uitspraak: 21 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn vader [naam vader] hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2010. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant is bekend met de neurologische aandoening hemiplegie, waardoor de rechterzijde van zijn lichaam verlamd is. Appellant woont bij zijn vader. In verband met zijn beperkingen heeft het College appellant bij besluit van 26 januari 2004 ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een driewielfiets in bruikleen gegeven.
2.2. Bij aanvraag ondertekend op 31 januari 2007 heeft appellant het College in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verzocht om een voorziening voor het stallen van zijn driewielfiets in de vorm van een aan de voorzijde van het kantoor van de vader van appellant te plaatsen berging.
2.3. Op 27 maart 2007 is door K. Schipper gerapporteerd over de aanvraag van appellant. Geconcludeerd is dat de driewielfiets met een goed slot buiten op het trottoir kan worden geplaatst. Het College heeft de aanvraag van appellant bij besluit van 10 april 2007 afgewezen.
2.4. Bij besluit van 19 september 2007 heeft het College het tegen het besluit van 10 april 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 19 september 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang - het volgende overwogen. De noodzaak voor de door appellant aangevraagde berging voor de stalling van zijn driewielfiets ontbreekt en er is geen sprake van een rechtstreeks verband met het opheffen en verminderen van de beperkingen van appellant. Mede in het licht hiervan volgt de rechtbank het standpunt van het College dat de stalling van een fiets of driewielfiets als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt en dat appellant hiervoor zelf verantwoordelijk is. Ook volgt de rechtbank het standpunt van het College dat wel een voorziening kan worden toegekend voor de stalling van scootmobielen en elektrische rolstoelen aangezien deze vervoermiddelen in de nabijheid van een stroomvoorziening moeten worden geplaatst om de accu te kunnen opladen en hierdoor bezwaarlijk buiten kunnen worden gestald. De rechtbank heeft voorts van belang geacht dat het College voorafgaand aan de verlening van de driewielfiets de mogelijkheid van de stalling daarvan heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat dit geen probleem zou opleveren,
omdat de driewielfiets in de tuin achter het kantoor van de vader van appellant gestald kon worden. Dat het door een verbouwing van het kantoor voor appellant niet meer mogelijk om de driewielfiets zonder hulp vanuit de tuin naar de voorzijde van het pand en terug te brengen komt voor zijn rekening en risico nu dit bij het plannen van de verbouwing had kunnen worden voorzien. Gesteld noch gebleken is voorts dat appellant de benodigde hulp van derden niet meer kan krijgen.
4. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de verbouwing niet anders kon worden uitgevoerd, dat de rechtbank door daarover te oordelen haar bevoegdheid te buiten is gegaan, dat zij empathie mist, haar onderzoeksplicht negeert en vooringenomen is. Verder heeft appellant gesteld dat het onderscheid tussen scootmobielen en driewielfietsen willekeurig is en een wettelijke grondslag ontbeert. Appellant heeft ook bij andere gehandicapten de driewielfiets niet buiten op straat zien staan. Ten slotte heeft appellant gewezen op de verklaring van zijn huisarts van 3 juni 2009 waarin staat dat appellant moet fietsen. Appellant heeft geconcludeerd tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en het besluit op bezwaar en verzocht om vergoeding van de proceskosten alsmede vergoeding van schade.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Beoordeling
7. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting geven de Raad geen aanleiding om ten aanzien van de noodzaak voor een berging voor de driewielfiets van appellant tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad verenigt zich met hetgeen ter zake door de rechtbank is overwegen.
Slotoverwegingen
8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J.R.K.A.M. Waasdorp.
RB