ECLI:NL:CRVB:2011:BT1786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1597 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op een Wet WIA-uitkering na vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die lijdt aan de ziekte van Crohn, had zich ziek gemeld en ontving eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 7 januari 2008 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv gehandhaafd, maar met een gewijzigde motivering.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen ervan in stand. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de arbeidskundige grondslag voldoende was onderbouwd. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn belastbaarheid was overschat en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat hij niet was onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit berustte op een zorgvuldig onderzoek. De Raad vond dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat de bezwaarverzekeringsarts het dossier had bestudeerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/1597 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 januari 2010, 09/1825 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 14 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.I. Piternella, advocaat te Dongen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaken met nummer 09/5490 WAO en 09/5489 ZW, plaatsgevonden op 22 juni 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Piternella. Namens het Uwv is verschenen
drs. M.P.W.M. Wiertz. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als voltijds productiemedewerker. Op 9 januari 2006 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens een toename van zijn klachten tengevolge van de ziekte van Crohn.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 14 april 2008 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 7 januari 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op de grond dat appellant mogelijk recht heeft op een WAO-uitkering na een wachttijd van vier weken.
2. Bij besluit van 12 maart 2009 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 april 2008 ongegrond verklaard en is dat besluit gehandhaafd, waarbij het Uwv wel de motivering heeft gewijzigd, in die zin dat met ingang van 7 januari 2008 voor appellant geen recht is ontstaan op een Wet WIA-uitkering omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank, mede gelet op het in beroep overgelegde arbeidskundige rapport van 30 september 2009, geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant ongeschikt te achten. Nu een deugdelijke arbeidskundige toelichting op die functies eerst na de datum van het bestreden besluit is verkregen, dient, aldus de rechtbank, dit besluit vernietigd te worden, maar bestaat er aanleiding om de rechtsgevolgen ervan geheel in stand te laten.
4. In hoger beroep heeft appellant - kort samengevat - aangevoerd dat zijn belastbaarheid is overschat. Appellant acht zich niet in staat om de geduide functies te verrichten. Tevens is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest omdat niet appellant niet is onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. De Raad heeft in het hoger beroep van appellant geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een zorgvuldig onderzoek. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellant door de verzekeringsarts is onderzocht tijdens een spreekuur. Vervolgens heeft de verzekeringsarts informatie opgevraagd bij internist J. Heijster, na ontvangst waarvan de verzekeringsarts aanvullend heeft gerapporteerd op 26 februari 2008. De Raad kan zich vinden in het daarin vervatte oordeel van de verzekeringsarts dat de informatie van de internist geen aanleiding geeft om de belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 26 februari 2008, te wijzigen.
De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en is bij de hoorzitting aanwezig geweest. Dat appellant, door zijn afwezigheid bij de hoorzitting, niet is gehoord door de bezwaarverzekeringsarts dan wel tijdens een afzonderlijk spreekuur is onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts, maakt het medisch onderzoek in dit geval naar het oordeel van de Raad niet onzorgvuldig.
5.3. Tevens is de Raad, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, met de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies voor appellant met de arbeidskundige rapportages van 16 april 2008 en 30 september 2009 voldoende is toegelicht.
5.4. Uit de overwegingen 5.2 en 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en H. Bolt en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM