ECLI:NL:CRVB:2011:BT1786
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- H. Bolt
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op een Wet WIA-uitkering na vaststelling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die lijdt aan de ziekte van Crohn, had zich ziek gemeld en ontving eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 7 januari 2008 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv gehandhaafd, maar met een gewijzigde motivering.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen ervan in stand. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de arbeidskundige grondslag voldoende was onderbouwd. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn belastbaarheid was overschat en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat hij niet was onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit berustte op een zorgvuldig onderzoek. De Raad vond dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat de bezwaarverzekeringsarts het dossier had bestudeerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.