ECLI:NL:CRVB:2011:BT1731
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mogelijkheid tot opleggen van een dwangsom bij niet tijdig beslissen op een aanvraag voor een WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 juli 2010. De zaak betreft een verzoek van betrokkene om in aanmerking te komen voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag, wat leidde tot een gegrondverklaring van dit bezwaar door appellant. Echter, betrokkene diende later een beroepschrift in tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, waarbij zij verzocht om het opleggen van een dwangsom aan appellant.
De rechtbank heeft het verzoek van betrokkene om een dwangsom op te leggen gehonoreerd, maar appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Appellant stelde dat de dwangsomregeling niet van toepassing was, gezien het overgangsrecht. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, nu paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 1 oktober 2009 in werking is getreden, de mogelijkheid om een dwangsom op te leggen niet aanwezig was. De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte een dwangsom had opgelegd en vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking had op de dwangsom.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Wet dwangsom en de relevante bepalingen in de Awb, en verduidelijkt de voorwaarden waaronder een dwangsom kan worden opgelegd bij niet tijdig beslissen op aanvragen.