T U S S E N U I T S P R A A K
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 december 2008, 07/3945 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 september 2011
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. W.P.J.M. van Gestel, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
De Raad heeft het onderzoek heropend en dr. Th.M. Erwteman, internist, benoemd tot deskundige om hem van advies te dienen. Dr. Erwteman heeft op 23 februari 2010 advies uitgebracht. Op dit advies is gereageerd, zowel namens appellant als van de zijde van het Uwv.
Vervolgens heeft de Raad dr. J.P. ter Bruggen, neuroloog, benoemd tot deskundige en hem verzocht om advies. Op
30 november 2010 heeft dr. Ter Bruggen advies uitgebracht. Van de zijde van het Uwv is op dit advies gereageerd. Dr. Ter Bruggen heeft, desverzocht, gereageerd op deze reactie. Hierop is wederom een reactie gevolgd van de zijde van het Uwv.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
1. Op een aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 6 maart 2007 afwijzend beslist, omdat appellant op 28 augustus 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het tegen dat besluit door appellant gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 15 augustus 2007 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerder ingenomen standpunt herhaald, inhoudende dat het Uwv zijn belastbaarheid voor arbeid heeft overschat. Hij heeft gesteld verdergaande beperkingen te hebben dan door het Uwv is aangenomen, waarmee hij niet in staat is de door het Uwv aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Appellant heeft, ter onderbouwing van zijn beroepsgronden, verwezen naar de verklaringen van zijn behandelende artsen, waaronder die van dr. O. Vogels, neuroloog, van 16 oktober 2009. In laatstbedoelde verklaring geeft dr. Vogels als zijn conclusie dat sprake is van een post-sarcoïdosis beeld met persisterende chronische moeheid met bewezen persisterende small fiber type neuropathy (SFN) en hartritme-stoornissen, al dan niet in het kader van SFN.
3.2. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven geen grond te zien om het in het bestreden besluit neergelegde standpunt te wijzigen. De (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv hebben de beschikbare medische informatie over appellant, zo heeft het Uwv gesteld, in hun beoordeling betrokken en hebben een juiste beoordeling gegeven van de belastbaarheid van appellant voor arbeid.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Internist dr. Erwteman heeft van het door hem verrichte onderzoek verslag gedaan en te kennen gegeven op het gebied van zijn deskundigheid geen onderbouwing te hebben gevonden voor de door appellant gestelde medische beperkingen. Hij heeft geadviseerd om appellant te doen onderzoeken door een reumatoloog of een neuroloog. Neuroloog
dr. Ter Bruggen heeft van het door hem verrichte onderzoek verslag gedaan. Hij heeft daarbij zijn bevindingen weergegeven en geconcludeerd dat de door het Uwv aangenomen belastbaarheid van appellant, als weergegeven in de ten aanzien van appellant op 15 februari 2007 opgestelde zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), op een aantal punten dient te worden aangescherpt. Daarbij gaat het om de items 3.1 en 3.2, 4.19, 4.20, 4.21, 5.4 en 5.5, alsmede de items 6.2 en 6.3.
Dr. Ter Bruggen heeft daarbij te kennen gegeven dat hij appellant niet in staat acht om 40 uur per week te werken. Naar aanleiding van het commentaar van een verzekeringsarts van het Uwv op zijn bevindingen en conclusies heeft dr. Ter Bruggen, desverzocht, gereageerd en verduidelijkt dat hij zijn conclusies met name heeft gebaseerd op de diagnose postsarcoïdose syndroom. Na herlezing van de beschikbare stukken en navraag bij appellant, heeft dr. Ter Bruggen, onder erkenning dat zijn beoordeling een subjectief element kent, zijn conclusies gemotiveerd gehandhaafd en daarbij nogmaals te kennen gegeven dat 4 uur per dag werken voor appellant haalbaar moet worden geacht met dien verstande dat appellant niet langer dan een half uur achtereen hoeft te staan. Dr. Ter Bruggen heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de belangrijkste verklarende factor voor de moeheidsklachten van appellant het postsarcoïdose syndroom is.
4.2. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken, is de Raad niet gebleken. Met name doet zich niet de situatie voor dat uit de reactie van de deskundige dr. Ter Bruggen, op een andersluidend oordeel van een verzekeringsarts van het Uwv blijkt dat de deskundige zijn oordeel niet serieus heeft overwogen. Voorts is de Raad van oordeel dat de door de deskundigen ingestelde onderzoeken zorgvuldig en volledig zijn geweest. Gelet hierop, alsmede op het overwogene in 4.1, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
4.3. Teneinde te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet door middel van deze tussenuitspraak van heden het Uwv opdracht te geven het in 4.2 genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv dient daartoe de ten aanzien van appellant opgestelde FML van 15 februari 2007 te wijzigen in overeenstemming met de bevindingen en conclusies van de in 4.1 genoemde deskundigen en op basis van de aldus aangepaste FML, zo nodig gevolgd door een arbeidskundige rapportage, het bestreden besluit nader te onderbouwen, dan wel een nader besluit te nemen.
De Centrale Raad van Beroep,
Draagt het Uwv op binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van
15 augustus 2007 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en H. Bolt en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.