2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij onder meer het volgende overwogen (waarbij voor eiser dient te worden gelezen appellant en voor verweerder het Uwv):
“De rechtbank stelt vast dat verweerder de beschikking heeft gehad over alle relevante stukken van de procedure bij de kantonrechter, zodat verweerder in beginsel mocht uitgaan van de feiten zoals die door de kantonrechter zijn vastgesteld. Uit die feiten, die overigens als zodanig door eiser niet zijn weersproken, volgt dat eiser, toen hij daar door de werkgever rechtstreeks naar is gevraagd, op dat moment geen openheid van zaken heeft gegeven over de tegen hem lopende strafrechtelijke procedure en de over hem uitgesproken strafrechtelijke veroordeling.
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat die feiten niet juist zouden zijn, dan wel dat de kantonrechter op basis van de hem ten dienste staande gegevens niet tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De in beroep namens eiser in geding gebrachte e-mailberichten van 22 juni 2009 doen hier niet aan af. Weliswaar blijkt uit dit e-mailverkeer dat de werkgever het dienstverband met eiser wilde beëindigen, blijkens genoemde e-mails wilde de werkgever dit echter regelen op een nette manier zonder eiser daarbij tekort te doen. Dat de werkgever heeft gezocht naar een manier om eiser te ontslaan, zoals eiser stelt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit deze e-mailberichten niet.
Eisers stelling dat zijn werkgever tijdens het gesprek op 28 juni 2009 reeds op de hoogte was van zijn strafrechtelijke veroordeling, is voorts niet nader onderbouwd. De omstandigheid dat [naam collega] – een collega van eiser die bij het gesprek op 28 juni 2009 aanwezig was – naar eisers zeggen daarvan op de hoogte was, betekent nog niet dat [naam statutair directeur], de statutair directeur van [naam werkgever], danwel [S.], die volgens eiser de touwtjes binnen [naam werkgever] feitelijk in handen had – daarvan eveneens op de hoogte was. Van belang in dit verband is dat eiser zelf heeft gesteld dat [K.] niet in loondienst maar op factuurbasis werkzaam was voor de werkgever en [K.] niet betrokken was bij het management van zijn werkgever.
Eventuele kennis van de werkgever omtrent eisers strafrechtelijke veroordeling neemt bovendien niet weg dat eiser heeft nagelaten – daartoe op 28 juni 2009 uitdrukkelijk uitgenodigd – ter plekke openheid van zaken te geven, hetgeen nu juist het verwijt is dat hem door zijn werkgever wordt gemaakt en voor de kantonrechter de reden tot ontbinding vormde. Dat de strafrechtelijke veroordeling nog niet onherroepelijk was in verband met het ingestelde hoger beroep, doet er niet aan af dat het eiser redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat het verzwijgen daarvan een vertrouwensbreuk, en daarmee de beëindiging van zijn dienstbetrekking, tot gevolg zou kunnen hebben.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden, zodat verweerder in beginsel gehouden is de uitkering blijvend geheel te weigeren. Van omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven voor het oordeel dat de ontstane werkloosheid eiser niet in overwegende mate kan worden verweten, is de rechtbank niet gebleken.”