het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 november 2009, 09/4543 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 8 september 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 12 juli 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2011. Betrokkene is verschenen. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.W.J.M. Görtz, werkzaam bij de gemeente Leidschendam-Voorburg.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is werkzaam in de functie van juridisch medewerker bezwaar en beroep op de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Bij besluit van 7 januari 2009 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat haar bezoldiging wordt aangepast in verband met de duur van haar ziekteverzuim.
1.2. Betrokkene heeft tegen het besluit van 7 januari 2009 bezwaar gemaakt, gedagtekend 18 februari 2009. Het bezwaarschrift is door betrokkene overhandigd aan de balie van de gemeente Leidschendam-Voorburg op 19 februari 2009.
1.3. Bij besluit van 14 mei 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Hiertoe is overwogen dat moet worden aangenomen dat het besluit van 7 januari 2009 op 8 januari 2009 is verzonden. Nu de bezwaartermijn van een op 8 januari 2009 verzonden besluit eindigt op 19 februari 2009, is het bezwaar tijdig door betrokkene ingediend, aldus de rechtbank.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep, onder verwijzing naar de memorie van toelichting bij artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verzet tegen het oordeel van de rechtbank.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
4.2. Vaststaat dat het besluit van 7 januari 2009 niet aangetekend aan het adres van betrokkene is verzonden en dat betrokkene dit besluit heeft ontvangen. Eveneens staat vast dat het bezwaarschrift van betrokkene, gedagtekend 18 februari 2009, op 19 februari 2009 door betrokkene is overhandigd aan de balie van de gemeente Leidschendam-Voorburg en op diezelfde dag bij appellant is ontvangen.
4.3. In de memorie van toelichting bij artikel 6:8 van de Awb (PG Awb I, blz. 294) is vermeld dat indien de bekendmaking geschiedt door toezending, de dag na die van de verzending de eerste dag van de bezwaartermijn of de beroepstermijn is. Artikel 6:8 van de Awb noch de memorie van toelichting hierbij bevat aanknopingspunten voor de - door betrokkene ingenomen - stelling dat de dag van de ontvangst (mede) bepalend is voor de aanvang van de termijn. Het tegendeel is het geval. In de memorie van toelichting is immers aangegeven dat de eerste dag van de termijn “doorgaans” ook de dag zal zijn waarop de geadresseerde het besluit ontvangt. Daaruit blijkt dat een eventuele latere ontvangst niet van invloed is op de dag waarop de termijn aanvangt.
4.4. De Raad ziet geen grond voor twijfel aan verzending van het besluit van 7 januari 2009 op diezelfde dag. Hierbij wijst de Raad op hetgeen appellant hierover heeft verklaard, namelijk dat het bestendige praktijk is bij de gemeente Leidschendam-Voorburg dat een besluit wordt verzonden op de dag waarop de brief is gedagtekend. De enkele stelling van betrokkene dat het waarschijnlijk is dat het besluit van 7 januari 2009 eerst op 8 januari 2009 is verzonden, kan niet leiden tot de conclusie dat aannemelijk is dat dit besluit op 8 januari 2009 is verzonden. De Raad is van oordeel dat de bezwaartermijn derhalve is aangevangen op 8 januari 2009. De laatste dag waarop tijdig een bezwaarschrift kon worden ingediend, was 18 februari 2009. Nu betrokkene het bezwaarschrift heeft ingediend op 19 februari 2009, is de termijn overschreden. Het is de Raad niet gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
6. Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak komt tevens de grondslag te ontvallen aan het besluit van 12 juli 2010, zodat dit besluit eveneens moet worden vernietigd.
7. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 14 mei 2009 ongegrond;
Vernietigt het besluit van 12 juli 2010.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en M.C. Bruning en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2011.