[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 juli 2009, 09/1069 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 september 2011
Namens appellante heeft mr. I. Winia, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, gevestigd te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben nadien nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft psychiater B.J. van Eyk als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 29 november 2010 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht. Desgevraagd hebben partijen gereageerd op het verslag van de deskundige.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 29 juli 2011. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E J.P.M. Rutten.
1.1. Appellante heeft zich vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet op 11 oktober 2006 ziekgemeld wegens fysieke en psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 2 februari 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 1 september 2008, waarbij aan appellante is meegedeeld dat met ingang van 8 oktober 2008 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum minder dan 35% is. Het Uwv heeft het bestreden besluit gebaseerd op de resultaten van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, neergelegd in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 26 januari 2009, de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 juli 2008 en de rapportage van de arbeidskundige van 28 augustus 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat het verzekeringsgeneeskundig of arbeidskundig onderzoek niet op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden, dan wel heeft geleid tot onjuiste resultaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het bestreden besluit kunnen baseren op de resultaten van de in 1.2 bedoelde onderzoeken.
3.1. In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit betwist. Daarbij is verwezen naar de visie van de appellante behandelend psychiater B. Droždek.
3.2. De Raad heeft ten behoeve van zijn oordeelsvorming psychiater Van Eyk geraadpleegd. Deze deskundige heeft in zijn in rubriek I van deze uitspraak vermelde rapport geconcludeerd dat er bij appellante op de datum in geding geen als psychiatrische ziekte of gebrek aan te merken afwijking in haar gezondheidstoestand was. Veeleer moet worden gesproken van een reactievorming op basis van ernstige neurotische problematiek. Van een PTSS is geen sprake. Van Eyk heeft zich kunnen verenigen met de in de FML voor appellante vastgestelde belastbaarheid.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Daartoe overweegt de Raad dat het door Van Eyk verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest en dat de conclusies in zijn rapport overtuigend zijn gemotiveerd. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat Van Eyk het andersluidend standpunt van de appellante behandelend psychiater Droždek uitdrukkelijk bij zijn onderzoek heeft betrokken en meegewogen.
4.2. Uit hetgeen in de overwegingen 3.2 tot en met 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar 9 september 2011.