T U S S E N U I T S P R A A K
[appellant], wonende te [woonplaats 1] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 april 2009, 08/4842, (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 september 2011
Namens appellant heeft mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.J.D. van Doleweerd, kantoorgenoot van mr. Verweij. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Roomer, werkzaam bij de gemeente Neder-Betuwe.
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 11 februari 2008 gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Daarbij heeft hij vermeld dat hij woonachtig is op het adres [adres] te [woonplaats 2]. Op 5 februari 2008 had hij zich vanuit [woonplaats 1] op dit adres laten inschrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Op dit adres staat sedert dezelfde datum ingeschreven mevrouw S. [T.] (hierna: [T.]). Zij heeft eveneens begin februari 2008 een aanvraag om bijstand ingediend. [T.] heeft in maart 2008 de huur opgezegd. De huurtermijn eindigde op 16 april 2008. Zij heeft zich met ingang van
11 maart 2008 laten uitschrijven uit het GBA.
1.2. De woningbouwvereniging heeft aan het College gerapporteerd dat de woning na het vertrek van [T.] leeg was aangetroffen. De datum van controle is niet vermeld. Appellant heeft tegenover een bijstandsambtenaar verklaard dat hij in april 2008 de woning aan de Ooievaarstraat heeft verlaten en dat hij vanaf half april 2008 tot aan 20 mei 2008 bij een kennis in [woonplaats 2] heeft geslapen. Vanaf 21 mei 2008 is hij niet meer woonachtig in [woonplaats 2].
1.3. Nadat de aanvraag van appellant om bijstand aanvankelijk buiten behandeling was gelaten, is de aanvraag op 11 juni 2008 alsnog in behandeling genomen en is appellant in de gelegenheid gesteld de in een lijst opgesomde aanvullende informatie te verstrekken. Appellant heeft daarop 51 stukken ingeleverd, waarna het College bij besluit van 25 juni 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 oktober 2008, de aanvraag van appellant om bijstand heeft afgewezen. Daartoe is overwogen, kort gezegd, dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet direct aan het College door te geven dat het door hem bij zijn aanvraag opgegeven verblijfadres is gewijzigd, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Volgens het College is de feitelijke situatie niet meer te controleren, hetgeen in de risicosfeer van appellant ligt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 7 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Appellant heeft, evenals in beroep, in hoger beroep aangevoerd dat het College de 51 genummerde, door hem ingeleverde, stukken ten onrechte niet integraal aan het dossier heeft toegevoegd en niet in de besluitvorming heeft betrokken. Gebleken is dat het College de 51 genummerde stukken die appellant heeft ingediend niet in die volgorde integraal aan het bezwaardossier heeft toegevoegd. Volgens het College zijn alleen de relevante stukken opgenomen. Bovendien zijn de stukken die van het College afkomstig waren weggelaten. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank heeft de rechtbank aan de hand van de lijst van 11 juni 2008 en in overleg met partijen vastgesteld welke stukken van belang zijn voor het geschil en vastgesteld dat deze stukken zich in het dossier bevinden. Appellant heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat er nog voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijnde, door hem indertijd bij het College ingediende, stukken zijn die zich niet in het procesdossier bevinden. De Raad heeft voorts geen aanknopingspunten om te oordelen dat het College de relevante stukken niet in de besluitvorming heeft betrokken. Hoewel de Raad het op zich een onzorgvuldige handelwijze acht dat het College de 51 genummerde stukken niet op volgorde in het dossier heeft opgenomen, ziet de Raad daarin geen grond het besluit van 7 oktober 2008 wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel te vernietigen, nu niet aannemelijk is geworden dat appellant door deze handelwijze is benadeeld.
4.2. De afwijzingsgrond van het College is niet gelegen in het verstrekken van onvoldoende gegevens, maar in de omstandigheid dat de ingeleverde gegevens onvoldoende duidelijkheid verschaffen over de feitelijke verblijfplaats van appellant. Reeds om die reden is de Raad, anders dan appellant, van oordeel dat het College met het nemen van het primaire besluit niet behoefde te wachten op het einde van de op 11 juni 2008 gegeven hersteltermijn.
4.3. Appellant verlangt bijstand van het College tot 21 mei 2008, toen hij vertrok uit de gemeente Neder-Betuwe. De hier te beoordelen periode loopt daarom van 11 februari 2008 (datum melding) tot 21 mei 2008.
4.4. Vaststaat dat appellant vanaf medio april 2008 niet meer woonachtig is op het door hem opgegeven adres aan de [adres] te [woonplaats 2]. De Raad is van oordeel dat appellant onjuiste dan wel onvolledige gegevens heeft verstrekt omtrent zijn woon- en leefsituatie door het College niet onverwijld te melden dat hij niet meer woonachtig was op het opgegeven adres. Dat appellant, zoals hij stelt, de adreswijziging telefonisch heeft doorgegeven, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Beoordeeld vanaf 16 april 2008 heeft appellant dan ook de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Door deze schending is achteraf de feitelijke woonsituatie van appellant vanaf 16 april 2008 niet meer te controleren. De door appellant ingeleverde verklaring van [A.B.], woonachtig te [woonplaats 2], waarin zij verklaart dat appellant vanaf 16 april 2008 tot aan 20 mei 2008 gratis gebruik heeft mogen maken van een bed en douche, doet hieraan niet af, nu deze verklaring dateert van 27 juni 2008 en derhalve na de hier van belang zijnde periode is opgemaakt en ter kennis van het College is gebracht.
4.5. Dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet onverwijld op te geven dat zijn feitelijke adres is gewijzigd, is evenwel pas het geval vanaf 16 april 2008. Dit betekent dat die omstandigheid niet ten grondslag gelegd kan worden aan de afwijzing van de bijstand over de periode van 11 februari 2008 tot 16 april 2008. Het besluit van 7 oktober 2008 is daarom in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd en komt om die reden in zoverre wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
4.6. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak zal dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellant gegrond verklaren en het besluit van 7 oktober 2008 vernietigen, voor zover dat betrekking heeft op de periode van 11 februari 2008 tot 16 april 2008.
4.7. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit van 7 oktober 2008 niet in stand worden gelaten en kan de Raad evenmin zelf in de zaak voorzien. Het College zal zich nader dienen te beraden over de periode van 11 februari 2008 tot 16 april 2008. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het College op te dragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
De Centrale Raad van Beroep;
Draagt het College op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 7 oktober 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en E.J.M. Heijs en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2011.