ECLI:NL:CRVB:2011:BR6695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4405 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en wijziging van WGA-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 2004 met psychische klachten kampt, had eerder recht op een WGA-uitkering, maar het Uwv stelde dat er geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv, waarbij werd gekeken naar de medische situatie van appellant en de mogelijkheden voor behandeling. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat er geen aanleiding was om het eerder vastgestelde recht op WGA-uitkering te wijzigen, omdat er geen medisch stabiele of verslechterende situatie was aangetoond. Appellant voerde aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen nieuwe inzichten bood die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geclaimde urenbeperking niet kon leiden tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de beoordeling van de bezwaarverzekeringsartsen juist was en dat er geen reden was om aan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid te twijfelen. De uitspraak werd gedaan op 2 september 2011.

Uitspraak

10/4405 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2010, 09/3023 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.N. Foppen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, gevestigd te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2011. Voor appellant is verschenen mr. M.J. Aanen, als opvolgend gemachtigde, eveneens werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is op 17 maart 2004 in verband met psychische klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als zelfstandig ontwerper van decors en kostuums gedurende 38 uur per week, alsmede voor zijn werkzaamheden als stafdocent in dienst bij de gemeente [naam gemeente] voor 16 uur per week. Appellant heeft nadien zijn werkzaamheden als zelfstandige hervat gedurende 25 uur per week. Na het doorlopen van de wettelijke wachtperiode is vastgesteld dat voor appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 15 maart 2006 een recht is ontstaan op een WGA-uitkering naar de klasse 80 tot 100%. Voorts is een aan appellant toegekende uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) per 15 februari 2007 ingetrokken.
2. Op 21 januari 2009 heeft verzekeringsarts S.A.K. Bhaggoe een medisch onderzoek verricht en de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Aansluitend heeft arbeidsdeskundige C.D. de Hoop vastgesteld dat in het kader van de Wet WIA geen resterende verdiencapaciteit kan worden bepaald. Aangezien er volgens het Uwv geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is appellant bij besluit van 2 april 2009 meegedeeld dat geen aanleiding is gezien het eerder vastgestelde recht op WGA-uitkering te wijzigen.
3. In bezwaar heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met de bij appellant bestaande klachten van moeheid en ten onrechte een eerder vastgestelde urenbeperking heeft laten vervallen. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn en uit dien hoofde aanspraak te kunnen maken op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Nadat door bezwaarverzekeringsarts F.C. Swaan desgevraagd informatie van huisarts
R.W.M. Hooijen van 18 juli 2009 werd ontvangen, is het oordeel van de verzekeringsarts bevestigd, waarna het bezwaar bij besluit van 29 juli 2009 (verder: bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
4. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant de eerdere gronden herhaald. Voorts zijn namens appellant - ter onderbouwing van het standpunt dat de beperkingen zijn onderschat - medische stukken in geding gebracht, te weten een brief van de huisarts van 22 oktober 2009, een brief van de aan het Erasmus MC verbonden revalidatieartsen
drs. J.E. Wielenga-Bolten en dr. J. van Meeteren van 22 februari 2010 en een brief van de klinisch psycholoog
drs. P.C.G. Tjoa van 26 januari 2010. De bezwaarverzekeringsarts Swaan heeft op 4 januari 2010 en 8 maart 2010 op deze stukken gereageerd en daarin geen aanleiding gezien het ingenomen standpunt te wijzigen.
5. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv dat geen sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid onderschreven. Daarbij is betekenis gehecht aan de op 4 januari 2010 door de bezwaarverzekeringsarts gegeven toelichting dat in de situatie dat sprake is van een multidisciplinaire aanpak van de revalidatie, zoals in het geval van appellant waarbij ondersteuning op het gebied van fysiotherapie, psychologie en ergotherapie heeft plaatsgevonden, de kansen op een gunstig behandelingsresultaat groter worden. In de door appellant in beroep ingebrachte medische informatie heeft de rechtbank geen aanleiding gezien anders te oordelen, nu daarin onder meer als doelstelling van behandeling verbetering van het niveau van functioneren is beschreven. Voorts heeft de rechtbank onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 5 december 2007, LJN BB9555 overwogen dat appellant een belang bij een beoordeling van de door hem geclaimde urenbeperking mist, aangezien hij wat betreft de WGA-uitkering reeds het maximaal haalbare resultaat heeft bereikt en evenmin een belang kan ontlenen aan een eventuele herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in de toekomst, omdat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische beoordeling uitsluitend betrekking heeft op de thans aan de orde zijnde datum in geding.
6. In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Op 10 mei 2011 is namens appellant een brief van psycholoog R.D.F. Schalk en psychiater R.P. Ruimschotel van 8 november 2010 ingezonden.
7.1. De Raad oordeelt als volgt.
7.2. Op grond van artikel 47 van de Wet WIA ontstaat recht op een IVA-uitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien hij na het doorlopen van de wachttijd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is. Artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA bepaalt dat onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie, dan wel, aldus het derde lid, een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Het Uwv heeft ter zake de interne richtlijn “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen. Beoordelingskader voor verzekeringsartsen” ontwikkeld waarin is beschreven dat onder duurzaam de situatie wordt verstaan dat verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten, dan wel niet of nauwelijks te verwachten is.
7.3. Het gaat bij deze beoordeling om een inschatting door de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 1 oktober 2010, LJN BN9226 is het, indien een verzekerde in beroep komt tegen een besluit waarbij op basis van een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts is vastgesteld dat geen sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, aan de verzekerde om zijn standpunt dat de prognose van de bezwaarverzekeringsarts niet deugdelijk was voldoende te onderbouwen. Hij zal zich daartoe doorgaans bedienen van medische informatie die hij niet in bezwaar heeft kunnen inbrengen en die een nieuw licht werpt op zijn gezondheidstoestand. De bestuursrechter zal deze informatie bij zijn beoordeling van de juistheid van het genomen besluit betrekken voor zover deze betrekking heeft op de datum die in geding is. Daarbij is niet van belang dat de bezwaarverzekeringsarts toen hij tot zijn inschatting van de herstelkansen van de betreffende verzekerde kwam met de in beroep of hoger beroep ingebrachte informatie niet bekend kon zijn. De vraag die voorligt is derhalve of met inachtneming van de overgelegde gegevens met betrekking tot de medische situatie op de datum in geding, de verwachting die de behandelende artsen hadden van een ingezette behandeling dan wel de redenen die zij toen hadden voor het achterwege laten van een behandeling, het oordeel over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in stand kan blijven.
7.4. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt diverse medische rapportages in geding gebracht als vermeld in 4. De Raad is van oordeel dat deze informatie geen reden geeft de beoordeling van de prognose van de functionele mogelijkheden van appellant door de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden. Blijkens de brieven van de huisarts van 18 juli 2009 en 22 oktober 2009 heeft de huisarts als prognose ten aanzien van de schouder- en psychische problematiek een verbetering mogelijk geacht. Voorts is in de in beroep overgelegde brief van de revalidatiearts van 22 februari 2010 activering zowel op lichamelijk als op sociaal vlak als doelstelling van de behandeling beschreven. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat uit de door appellant overgelegde gegevens niet blijkt dat er geen behandelmogelijkheden meer waren en ziet mitsdien geen aanleiding de conclusie van de bezwaarverzekeringsartsen zoals verwoord in de rapportages van 4 januari 2010 en 8 maart 2010 niet te volgen. Ook uit de namens appellant ingezonden brief van psycholoog Schalk en psychiater Ruimschotel van 8 november 2010 volgt dit niet.
7.5. Ten aanzien van de geclaimde urenbeperking begrijpt de Raad de rechtbank zo, dat honorering daarvan niet kan leiden tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid en dat deze grond mitsdien niet slaagt. De Raad kan zich daarin vinden.
7.6. Uit het onder 7.2 tot en met 7.5 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) R.L. Venneman.
EV