ECLI:NL:CRVB:2011:BR5846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1980 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde WGA-uitkering en medische grondslag van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit van het Uwv heeft beoordeeld. Appellant, die als maatschappelijk werker werkzaam was, had zich ziek gemeld vanwege psychische klachten en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant 57% arbeidsongeschikt was en hem recht op een loongerelateerde WGA-uitkering verleend. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellant had overschat, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de bezwaarverzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had aangepast op basis van een deskundigenrapport van psychiater drs. R. Thomassen.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van zijn behandelend psychiater drs. J.J.F.M. de Man niet heeft gevolgd, die hem volledig en duurzaam arbeidsongeschikt achtte. Appellant stelde dat zijn beperkingen, vooral op het gebied van concentratie en werktempo, waren onderschat. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht de onderzoeken van de artsen van het Uwv als zorgvuldig heeft beoordeeld. De Raad onderschreef de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit en oordeelde dat de geduide functies medisch passend waren voor appellant.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het bestreden besluit had vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand had gelaten. De Raad zag geen aanleiding om de FML van 13 februari 2009, die was aangepast op basis van het rapport van psychiater Thomassen, te betwijfelen. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren om af te wijken van het oordeel van de deskundige, en dat de belastbaarheid van appellant in de geduide functies niet werd overschreden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 augustus 2011.

Uitspraak

10/1980 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 februari 2010, 08/3834 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.A. Breetveld, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Breetveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als maatschappelijk werker voor oorlogs- en geweldsgetroffenen voor 36 uur per week. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 28 september 2005 ziek gemeld wegens een toename van bestaande psychische klachten.
1.2. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 9 juli 2007 onderzocht door de verzekeringsarts S. Ait, die heeft geconstateerd dat bij appellant sprake is van psychische en energetische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juli 2007. Uitgaande van deze FML heeft de arbeidsdeskundige J. Welling, met gebruikmaking van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 57%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 31 augustus 2007 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 26 september 2007 57% arbeidsongeschikt wordt geacht en recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.3. Bij besluit van 24 april 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 augustus 2007, onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts A. Mirza van 11 maart 2008, de door haar geraadpleegde psychiater drs. J. Groenendijk van 4 maart 2008 en de bezwaararbeidsdeskundige R.J.C. Hogeveen van 10 april 2008, gegrond verklaard. Het besluit van 31 augustus 2007 wordt door het Uwv in die zin gewijzigd dat appellant per 26 september 2007 72,5% arbeidsongeschikt wordt beschouwd en in staat wordt geacht
€ 968,13 bruto per maand te verdienen. Voor het overige wordt het besluit van 31 augustus 2007 gehandhaafd, aangezien er een meer dan geringe kans op herstel is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit, doorslaggevende betekenis toegekend aan de bevindingen van de door haar als deskundige benoemde psychiater drs. R. Thomassen, zoals neergelegd in diens rapport van 16 januari 2009. De deskundige is op basis van zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat op 26 september 2007 bij appellant sprake was van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De deskundige kon zich niet verenigen met de FML van 11 maart 2008 nu daarin, naar zijn oordeel ten onrechte, geen beperking op het aspect concentreren van aandacht was opgenomen. De rechtbank heeft geen reden gezien te twijfelen aan de medische conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige. Mitsdien heeft zij het bestreden besluit vernietigd, omdat het Uwv de belastbaarheid van appellant heeft overschat. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten omdat de bezwaarverzekeringsarts, naar aanleiding van het rapport van de deskundige, de FML heeft aangepast door het opnemen van een beperking op het aspect concentreren van aandacht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de aangepaste FML van 13 februari 2009 voor onjuist te houden. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de belasting in de geduide functies binnen de voor appellant geldende belastbaarheid valt en dat appellant in staat moet worden geacht om gedurende 30 uur per week die functies te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet het oordeel heeft gevolgd van zijn behandelend psychiater drs. J.J.F.M. de Man, die hem werkhervatting met klem heeft ontraden en hem volledig en duurzaam arbeidsongeschikt acht. Voorts heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte de medisch onderzoeken van de verzekeringsartsen zorgvuldig heeft geacht. Tot slot heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen, met name op de punten concentratie en werktempo, zijn onderschat en dat in de geduide functies zijn belastbaarheid wordt overschreden.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is de onderzoeken door de artsen van het Uwv onzorgvuldig te achten en onderschrijft de daartoe door de rechtbank gegeven overwegingen.
4.2. Bij de beantwoording van de vraag of appellants psychische beperkingen al dan niet zijn onderschat kent de Raad, evenals de rechtbank, doorslaggevende betekenis toe aan het door psychiater Thomassen uitgebrachte rapport. De rechtbank heeft op goede gronden vastgesteld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden om af te wijken van de hoofdregel dat het oordeel van een onafhankelijke, door de bestuursrechter ingeschakelde, deskundige, wordt gevolgd. De deskundige heeft, zo blijkt uit het rapport, de brief van behandelend psychiater De Man van 27 oktober 2008 al bij zijn oordeel betrokken. Nu de bezwaarverzekeringarts de FML in overeenstemming heeft gebracht met de opvatting van psychiater Thomassen en appellant in hoger beroep geen nadere medische onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat ziet de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel over de FML van
13 februari 2009 dan de rechtbank heeft gegeven.
4.3. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding voor twijfel aan de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. De (bezwaar)arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 13 februari 2009 geconcludeerd dat appellant gezien de vastgestelde belastbaarheid en de geconstateerde belasting geschikt was te achten voor de geduide functies. Met betrekking tot de aspecten deadlines en productiepieken, hoog handelingstempo en duwen/trekken heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapporten van 2 augustus 2010 en 1 september 2010 aanvullende toelichtingen geven, die de Raad kan onderschrijven. De stelling van appellant dat de toelichtingen niet toegespitst zouden zijn op de specifieke situatie van appellant volgt de Raad niet. Naar het oordeel van de Raad blijkt uit eerder genoemde rapporten dat de bezwaararbeidsdeskundige met de bezwaarverzekeringarts, uitgaande van de specifieke beperkingen van appellant zoals neergelegd in de FML van 13 februari 2009, de geschiktheid van de geduide functies heeft besproken. De bezwaarverzekeringarts heeft de passendheid van de functies uit medisch oogpunt onderschreven. In hetgeen appellant overigens in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad evenmin aanleiding om tot het oordeel te komen dat de geduide functies in medisch opzicht voor appellant niet passend zouden zijn.
4.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) R.L. Venneman.
EV