ECLI:NL:CRVB:2011:BR5260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2225 ZW + 10/2226 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van besluiten op bezwaar inzake Ziektewet en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 april 2010, waarin de rechtbank de beroepen ongegrond heeft verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 8 juni en 19 juni 2007, waarbij zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd verlaagd en hem werd meegedeeld dat hij een bedrag van € 26.270,- teveel aan ziekengeld had ontvangen. In zijn brief van 13 juli 2007 gaf appellant aan akkoord te gaan met de besluiten, maar stelde hij dat deze moesten worden aangepast aan de uitkomst van een andere procedure. Hij verzocht de brief als bezwaarschrift te beschouwen, mocht het Uwv niet tot aanpassing overgaan.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de brief van 13 juli 2007 terecht niet als bezwaarschrift heeft aangemerkt. De Raad stelt vast dat appellant in die brief zich volledig met de besluiten kon verenigen en dat de toekomstige gebeurtenis die appellant aanvoerde om de brief als bezwaarschrift te laten gelden, niet heeft plaatsgevonden. Hierdoor kon de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar niet beginnen te lopen. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het Uwv geen besluiten op bezwaar heeft hoeven nemen en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat appellant niet heeft aangetoond immateriële schade te hebben geleden.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er worden geen proceskosten aan de zijde van appellant toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 augustus 2011.

Uitspraak

10/2225 ZW + 10/2226 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 april 2010, 07/8629 en 07/8630 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Schuijt.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 8 juni 2007 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 22 december 2004 zal worden verlaagd. Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het Uwv appellant laten weten dat hij een bedrag van € 26.270,- teveel aan ziekengeld heeft ontvangen en dat dit bedrag zal worden verrekend met zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2. Bij brief van 13 juli 2007 heeft appellant het Uwv laten weten dat hij akkoord gaat met de inhoud van de besluiten van 8 juni 2007 en 19 juni 2007. Tevens heeft appellant erop gewezen dat hij nog een (hoger) beroepszaak heeft lopen en ervan uitgaat dat het Uwv zijn besluiten zal aanpassen aan de uitkomst van die procedure. Mocht het Uwv dat niet doen, dan moet de brief van 13 juli 2007 volgens appellant als een bezwaarschrift worden aangemerkt en worden doorgeleid naar de afdeling Bezwaar en Beroep van het Uwv.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 17 september 2007 heeft het Uwv appellant met ingang van 25 december 2002 volledig arbeidsongeschikt geacht. Appellant heeft bij brief van 26 oktober 2007 het op dat moment aanhangig zijnde hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met het besluit van 17 september 2007 volledig aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen.
1.4. Bij brief van 8 november 2007 heeft appellant bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van besluiten op het bezwaar dat hij op 13 juli 2007 tegen meergenoemde besluiten van 8 juni en 19 juni 2007 heeft gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard op de grond dat het Uwv de brief van 13 juli 2007 terecht niet als een bezwaarschrift heeft aangemerkt en aldus terecht geen besluiten op bezwaar heeft genomen. Het verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank afgewezen.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv de brief van 13 juli 2007 terecht niet als een bezwaarschrift heeft aangemerkt. Allereerst heeft appellant in die brief te kennen gegeven zich volledig met de inhoud van meergenoemde besluiten van 8 juni en 19 juni 2007 te kunnen verenigen. Bovendien is de toekomstige onzekere gebeurtenis op grond waarvan de brief van 13 juli 2007 volgens appellant alsnog als een bezwaarschrift moet worden aangemerkt, nimmer ingetreden. Immers het Uwv heeft zich in verband met de op dat moment lopende rechterlijke procedure beraden en appellant alsnog per 25 december 2002 volledig arbeidsongeschikt geacht.
3.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad neemt de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden doorgaans een aanvang op de dag van ontvangst van een bezwaarschrift door het bestuursorgaan. Uit het oordeel dat de brief van 13 juli 2007 niet als bezwaarschrift aan te merken was, volgt al dat de redelijke termijn niet is kunnen gaan lopen. Indien appellant meent door de gang van zaken rond de besluitvorming van het Uwv immateriële schade te hebben geleden, dan zal hij die schade in voldoende mate aannemelijk moeten maken. Nu daarvan niet is gebleken, onderschrijft de Raad ook het oordeel van de rechtbank over de gevraagde schadevergoeding.
4. Op grond van hetgeen hierboven in 3.1 en 3.2 is overwogen kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) R.L. Venneman.
IvR