ECLI:NL:CRVB:2011:BR4726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4436 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WW-uitkering na het bereiken van de maximum uitkeringsduur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had in een besluit van 27 november 2009 vastgesteld dat de appellant de maximum uitkeringsduur van de hem toegekende WW-uitkering had bereikt. De appellant stelde dat het Uwv onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat volgens hem zou moeten leiden tot een wijziging van de beëindigingsdatum van zijn uitkering. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak echter een vaste lijn dat bijzondere gevallen denkbaar zijn waarin een strikte toepassing van een wettelijke voorschrift in strijd komt met het ongeschreven recht, maar in dit geval was er geen aanleiding om van de wettelijke bepalingen af te wijken.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv aan zijn verplichtingen om de appellant te ondersteunen bij arbeidsinschakeling had voldaan door hem een re-integratietraject aan te bieden. Echter, na afloop van dit traject heeft het Uwv de appellant niet verder ondersteund, wat door het Uwv werd erkend. Desondanks oordeelde de Raad dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de beëindiging van de uitkering te wijzigen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.

Uitspraak

10/4436 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 juni 2010, 10/23 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2011. Voor appellant is mr. Van Asperen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. Abdoelhak.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 27 november 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op een bezwaar van appellant, zijn besluit van 21 oktober 2009 gehandhaafd. In dat besluit is vastgesteld dat appellant de maximum uitkeringsduur van de hem toegekende uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft bereikt. Het bezwaar van appellant dat het Uwv onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, kan er niet toe leiden dat de beëindiging van de uitkering vanaf 10 oktober 2009 gewijzigd moet worden naar een latere datum.
2. Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellant als eiser en het Uwv als gedaagde zijn aangeduid, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen:
“De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder correct uitvoering heeft gegeven aan de van toepassing zijnde bepalingen van de WW. Verweerders stelling dat de duur van eisers WW-uitkering per
10 oktober 2009 verstreken is, is overeenkomstig het in artikel 42 WW en in artikel 43 WW bepaalde.
Eiser stelt dat er desondanks omstandigheden zijn waardoor hij contra legem, dus in afwijking van de wettelijke bepalingen, aanspraak kan maken op een langere verstrekking van een WW-uitkering. Ter zitting heeft eiser toegelicht een langere verstrekking gedurende twee jaar aangewezen te achten.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) hanteert in zijn rechtspraak de vaste lijn dat bijzondere gevallen denkbaar zijn waarin een strikte toepassing van een wettelijke voorschrift van dwingendrechtelijke aard in die mate in strijd komt met het ongeschreven recht dat deze op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. Dat uitgangspunt noemt de CRvB onder meer in zijn uitspraak van 14 mei 2008, LJN BD3529, RSV 2008/235.
Sinds 29 december 2005 rustte op verweerder een verplichting om eiser te ondersteunen bij arbeidsinschakeling. Aan die verplichting is in zoverre voldaan dat verweerder er zorg voor heeft gedragen dat eiser vanaf 28 februari 2006 tot en met 21 april 2008 bij het re-integratiebedrijf Novatief Werkzaken een re-integratietraject heeft kunnen volgen. Nadien is eiser echter niet ondersteund bij de arbeidsinschakeling.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat voor eiser foutieve gegevens zijn geregistreerd. Als gevolg daarvan is geen vervolg gegeven aan het re-integratietraject. Verweerder erkent dat hij daardoor niet volledig heeft voldaan aan bovengenoemde verplichting.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze omstandigheden echter geen grond voor een inbreuk op de wettelijke bepalingen. De nalatigheid aan de zijde van verweerder heeft betrekking op de ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Wat betreft de verstrekking van de uitkering heeft verweerder geen nalatigheid begaan. Weliswaar is het recht op ondersteuning in artikel 73, eerste lid, WW verbonden aan het recht op uitkering, maar dit verband is niet zo verregaand dat een tekortkoming bij de ondersteuning behoort te leiden tot een verlenging van de uitkeringsduur. Het stelsel van de WW biedt evenmin aanknopingpunt om een zo directe relatie te leggen tussen deze twee aspecten.
Om die reden oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van zodanige strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur dat hierin grond is gelegen voor het buiten toepassing laten van wettelijke voorschriften.”
3. Appellant heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd onder verwijzing naar de in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust.
4.2. Hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht bevat geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) T.J. van der Torn.
RK