ECLI:NL:CRVB:2011:BR3522

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3173 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling ingangsdatum van de verlengde diplomatermijn in het kader van studiefinanciering

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de ingangsdatum van de verlengde diplomatermijn voor studiefinanciering. Appellante, die eerder studiefinanciering ontving voor haar studie aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, had in juni 2008 een verzoek ingediend voor een prestatiebeurs bij arbeidsongeschiktheid, nadat zij haar inschrijving bij Saxion Next had ingetrokken. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had haar medegedeeld dat zij geen recht meer had op studiefinanciering omdat er tien jaar waren verstreken sinds haar eerste aanvraag. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Minister de ingangsdatum van de verlengde diplomatermijn terecht had vastgesteld op 1 september 2008. De Raad benadrukte dat de verlenging van de diplomatermijn aansluitend moet zijn aan de oorspronkelijke termijn, die eindigde op 1 september 2008. Appellante had de keuze gemaakt om haar inschrijving bij Saxion Next zonder overleg te annuleren, wat voor haar rekening en risico kwam. De Raad concludeerde dat appellante niet kon aantonen dat de door haar gestelde bijzondere omstandigheden voldoende waren om een beroep te doen op de hardheidsclausule van de wet.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat de Minister niet in gebreke was gebleven. De Raad wees erop dat de wetgever bewust had gekozen voor een diplomatermijn van tien jaar en dat er slechts in uitzonderlijke gevallen ruimte is voor verlenging op basis van bijzondere omstandigheden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 29 juli 2011, waarbij appellante niet aanwezig was, maar de Minister vertegenwoordigd was door een advocaat.

Uitspraak

10/3173 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 april 2010, 09/597 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister).
Datum uitspraak: 29 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep). Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Namens appellante heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2011.
Appellante is – na voorafgaand bericht – niet verschenen. De Minister was vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft van september 1998 tot en met augustus 1999 gestudeerd aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden en daarvoor studiefinanciering ontvangen.
1.2. Op 3 juni 2008 heeft zij studiefinanciering aangevraagd voor het volgen van de opleiding archeologisch onderzoeksassistent aan de onderwijsinstelling Saxion Next.
1.3. De Minister heeft appellante bericht dat zij geen recht meer heeft op studiefinanciering omdat er tien jaar verstreken zijn sinds de maand waarin zij voor het eerst studiefinanciering heeft ontvangen.
1.4. Appellante heeft vervolgens op 2 juli 2008 een verzoek om een voorziening prestatiebeurs bij arbeidsongeschiktheid ingediend. Daarbij heeft de onderwijsinstelling Saxion Next vermeld dat appellante nog 48 maanden nodig heeft om af te studeren.
1.5. Bij brief van 8 augustus 2008 heeft de Minister appellante verzocht een verklaring van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden op te sturen.
1.6. Appellante heeft vervolgens haar inschrijving bij Saxion Next ongedaan gemaakt.
1.7. Eind januari 2009 heeft appellante opnieuw een verzoek om een voorziening prestatiebeurs bij arbeidsongeschiktheid ingediend.
1.8. Bij besluit van 19 mei 2009 is dit verzoek afgewezen.
1.9. Bij besluit van 24 juli 2009 is het bezwaar van appellante hiertegen gegrond verklaard en de diplomatermijn met 49 maanden verlengd in verband met een bijzondere medische omstandigheid van tijdelijke aard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen redenen zijn waarom de Minister de ingangsdatum van de verlengde diplomatermijn niet heeft kunnen bepalen op 1 september 2008.
3. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de Minister de aanvang van de verlengde diplomatermijn ten onrechte heeft gesteld op 1 september 2008. Het effect daarvan is dat het voor appellante onmogelijk zal zijn om binnen de gestelde termijn haar diploma te behalen. Door de brief van de Minister van 8 augustus 2008 was zij gedwongen haar inschrijving bij Saxion Next ongedaan te maken, het was niet realistisch dat zij alles nog voor 1 september 2008 zou kunnen regelen en zij kon niet het risico lopen dat zij het inschrijfgeld van € 3.000,= voor Saxion Next moest betalen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Artikel 5.16, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) luidt:
“1. Indien een student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt deze termijn verlengd met de duur van die bijzondere omstandigheden.”
4.2. De Raad is van oordeel dat deze verlenging naar haar aard – het is immers een verlenging – dient aan te sluiten aan de oorspronkelijke termijn. Nu appellante op 1 september 1998 voor het eerst studiefinanciering voor hoger onderwijs heeft ontvangen eindigde die termijn op 1 september 2008 en kan de verlening niet later ingaan dan 1 september 2008.
4.3. De door appellante gestelde omstandigheden kunnen niet leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000. De Raad wijst er op dat de wetgever bewust gekozen heeft voor een diplomatermijn van tien jaren. Uit de wetsgeschiedenis bij de verruiming van de diplomatermijn blijkt dat de bedoeling van deze lange termijn is dat het slechts bij hoge uitzondering zal voorkomen dat studenten door bijzondere omstandigheden niet voldoen aan de prestatie-eisen. Voor die gevallen biedt artikel 5.16 van de wet een uitweg. Gelet op de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is daarnaast niet snel plaats voor toepassing van de hardheidsclausule.
Appellante heeft er voor gekozen na het stoppen met de studie aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden een aantal jaren niet te studeren. Vervolgens heeft zij in juni 2008 besloten weer te gaan studeren en zich ingeschreven bij Saxion Next en in juli 2008 verlenging van de diplomatermijn aangevraagd. Uit de brief van de Minister van 8 augustus 2008 aangaande haar verlengingsverzoek heeft zij de conclusie getrokken dat er te weinig tijd was om de gevraagde zaken te regelen en haar inschrijving bij Saxion Next geannuleerd. De Minister heeft ter zitting uiteengezet dat appellante met hem in overleg had kunnen treden ten einde te trachten tot een voor appellante adequate oplossing te komen. Appellante heeft daar niet voor gekozen en zonder overleg haar inschrijving bij Saxion Next ingetrokken. Die keuze dient, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voor haar rekening en risico te blijven.
4.4. Het hoger beroep slaagt dus niet.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2011.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR