[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 juni 2009, 08/4594 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 26 juli 2011
Namens appellante heeft mr. D.P.F. Arens, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 juni 2011, waar partijen met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen
1. Appellante ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 20 november 2007 is met appellante gesproken, onder meer om duidelijkheid te krijgen over haar opstelling ten aanzien van het aanvaarden van werk in het kader van een traject bij Sagenn. Tijdens dat gesprek heeft appellante aangegeven dat zij die middag een sollicitatiegesprek heeft bij een sokkenfabriek die medewerkers zoekt voor full-time werk. Op 27 november 2007 heeft appellante telefonisch doorgegeven dat zij vanaf maandag voor 15 uur per week schoonmaakwerk heeft bij DVS en dat ze nog werkt bij de Rooijpannen. Op 10 december 2007 heeft appellante telefonisch doorgegeven dat zij is aangenomen bij de sokkenfabriek, waarna haar verzocht is het contract in te leveren. Op 15 januari 2008 heeft zij telefonisch doorgegeven dat zij niet werkt bij de sokkenfabriek en dat ze dit zelf heeft afgezegd omdat ze part-time werk wilde behouden. Nadien heeft zij desgevraagd aangegeven dat zij liever geen productiewerk doet maar voorkeur heeft voor schoonmaakwerk.
1.1. Bij besluit van 20 februari 2008 heeft het College de bijstand van appellante over de periode van 1 februari 2008 tot en met 29 februari 2008 met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd passende arbeid in de sokkenfabriek te aanvaarden. Verder heeft appellante zich tegen de afspraken in vanaf 18 september 2007 niet meer gemeld bij Sagenn en heeft zij zich niet gehouden aan de inlichtingenverplichting, onder meer door niet (tijdig) te melden dat zij niet zou starten bij de sokkenfabriek.
1.2. Bij besluit van 14 augustus 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2008 gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat de periode waarover de verlaging wordt toegepast wordt gewijzigd in de maand maart 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
14 augustus 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft in hoger beroep verwezen naar de gronden in beroep met het verzoek deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder heeft zij aangevoerd dat de rechtbank de door haar in beroep aangevoerde gronden onvoldoende heeft weerlegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat appellante een haar aangeboden baan bij een sokkenfabriek heeft geweigerd en dat het daarbij om algemeen geaccepteerde arbeid ging.
4.2. De rechtbank heeft ter zake van de in beroep aangevoerde gronden, kort samengevat, het volgende overwogen. De enkele omstandigheid dat appellante een alleenstaande ouder is van een kind van 7 jaar en dat zij haar kind na schooltijd zelf wil opvangen vormt geen dringende reden om haar te ontheffen van de arbeidsverplichtingen. Verder heeft de rechtbank aannemelijk geacht dat het College zich voldoende vergewist heeft van de mogelijkheid van kinderopvang via Sagenn. Aangezien appellante het werk in de sokkenfabriek weigerde omdat zij liever schoonmaakwerk deed, bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor het College een nader onderzoek te doen naar de belastbaarheid van appellante. Het College was derhalve verplicht een maatregel op te leggen. Tenslotte heeft de rechtbank overwogen dat de maatregel in overeenstemming is met de verordening van de gemeente Tilburg en dat niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan het College ten gunste van appellante van deze maatregel had moeten afwijken.
4.3. De Raad stelt zich achter de onder 4.2 vermelde overwegingen van de rechtbank en het daarop gegronde oordeel. De Raad voegt daar aan toe dat appellante haar stelling dat de rechtbank de door haar in beroep aangevoerde gronden onvoldoende heeft weerlegd niet heeft onderbouwd.
4.4. Gelet op het voorafgaande komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2011.