ECLI:NL:CRVB:2011:BR2740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-7122 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voorwaarden voor het hebben van een postadres en inschrijving in de GBA voor bijstandsontvanger

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorwaarden die aan een bijstandsontvanger zijn gesteld met betrekking tot het hebben van een postadres en inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had toestemming van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen om gebruik te maken van een postadres bij zijn advocaat. Echter, appellant heeft meegedeeld dat hij per 1 oktober 2009 niet meer op de camping kon verblijven en dat hij op zoek was naar een kamer. Het College heeft daarop de voorwaarde gesteld dat appellant vanaf die datum moest beschikken over een geldig verblijfadres en een GBA-inschrijving in de gemeente waar hij feitelijk verblijft.

De Raad heeft vastgesteld dat het vervallen van de toestemming voor het gebruik van het postadres bij de advocaat betekende dat appellant niet langer als adresloze kon worden ingeschreven in de GBA van de gemeente Groningen. De Raad heeft geoordeeld dat het College terecht de voorwaarden heeft gesteld, aangezien appellant niet meer als adresloze kon worden ingeschreven en hij zich moest inspannen om een geldig verblijfadres te vinden. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad concludeert dat de appellant zijn bezwaar tegen het besluit van het College terecht ongegrond heeft verklaard, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bijstandsontvangers om te voldoen aan de voorwaarden voor inschrijving en verblijf.

Uitspraak

10/7122 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 december 2010, 10/232, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2011. Voor appellant is verschenen mr. Van Asperen. Het College heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Hij maakte, als adresloze, met toestemming van het College gebruik van het briefadres [adres 1] te Groningen, zijnde het adres van het kantoor van mr. Van Asperen. Tijdens een gesprek met medewerkers van de sociale dienst op 10 juni 2009 heeft appellant meegedeeld dat hij de camping in [B.] - waar hij standplaats had en verbleef - per 1 oktober 2009 moest verlaten en dat hij op zoek was naar een kamer. Van de zijde van de sociale dienst is appellant bij die gelegenheid gewezen op een beschikbare kamer op het adres [adres 2] te Groningen.
1.2. Bij besluit van 12 juni 2009, voor zover in dit geding van belang, heeft het College appellant het volgende meegedeeld:
”De toestemming tot gebruik van een postadres is voor de duur van drie maanden. U moet na deze periode beschikken over een geldig verblijfsadres. Dat is in uw geval vanaf 1 oktober 2009. U moet zich hier laten inschrijven bij de afdeling bevolking van de gemeente waar u verblijft. Als u niet genoeg uw best doet bij het zoeken naar een geldig verblijfadres, kan dit gevolgen hebben voor het recht op uitkering.”
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is aangevoerd dat het College de in het besluit van 12 juni 2009 neergelegde voorwaarden niet kan stellen, aangezien appellant nog niet ingeschreven kan worden vanwege het ontbreken van een vast adres.
1.4. Op 7 juli 2009 heeft appellant zich ingeschreven in de GBA van de gemeente Groningen op het adres [adres 2]. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellant aan het College bericht dat de bereidheid bestaat het bezwaar in te trekken. Daarbij is als voorwaarde gesteld dat proceskosten worden vergoed. Het College is daar niet op ingegaan, waarna de bezwaarprocedure is voortgezet.
1.5. Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 12 juni 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
2 februari 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat appellant in de bezwaarfase als enige grond tegen de bij het besluit van 12 juni 2009 gestelde voorwaarden naar voren heeft gebracht dat hij nog niet beschikte over een vast adres.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft het College, gegeven de mededeling van appellant dat hij vanaf 1 oktober 2009 niet meer kon verblijven op de camping in [B.], aan het vervallen van de toestemming voor het hebben van een postadres bij zijn advocaat per 1 oktober 2009 terecht de voorwaarde verbonden dat appellant vanaf die datum moest beschikken over een geldig verblijfadres en over een GBA-inschrijving in de gemeente waar hij dan feitelijk verblijft. Het vervallen van de voormelde toestemming betekende immers dat appellant vanaf die datum niet meer als adresloze van dat briefadres gebruik kon maken en ook niet meer als zodanig ingeschreven kon blijven staan in de GBA van de gemeente Groningen. Daarbij betrekt de Raad dat appellant het vervallen van deze toestemming als zodanig niet heeft betwist. Verder houdt het besluit van 12 juni 2009 niet meer in dan dat appellant zich moet inspannen om een geldig verblijfadres (in Groningen of elders) te vinden en dat, als hij dat niet doet, dit mogelijk gevolgen heeft voor zijn recht op uitkering in de gemeente Groningen. Voorts stelt de Raad vast dat appellant zich al op 7 juli 2009 op een geldig verblijfadres in de gemeente Groningen heeft ingeschreven en dat zijn uitkering vanaf die datum is voortgezet, waarbij hij is aangemerkt als een persoon die over een regulier adres in de gemeente Groningen beschikt. Het primaire besluit van 12 juni 2009 was daarmee in feite uitgewerkt. Onder deze omstandigheden - en nadat was vastgesteld dat appellant zijn bezwaar niet wilde intrekken - is ook de Raad van oordeel dat het College het bezwaar van appellant terecht ongegrond heeft verklaard.
4.3. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.N.A. Bootsma en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R.L.G. Boot.
HD