[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 december 2010, 10/564 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 juli 2011
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2011. Voor appellant is verschenen mr. Van Asperen. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft het College het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 september 2009 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) opgeschort, voor zover hier van belang, op de grond dat appellant geen zogenoemde maandverklaring over september 2009 heeft ingeleverd. Tevens is appellant verzocht om deze verklaring v??r 25 oktober 2009 te verstrekken. Vervolgens heeft het College bij besluit van 27 oktober 2009 de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 1 september 2009 ingetrokken op de grond dat appellant verzuimd heeft binnen de daartoe - in het besluit van 15 oktober 2009 - gestelde termijn de gevraagde gegevens te verstrekken.
1.2. Bij besluit van 20 april 2010 heeft het College de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 15 oktober 2009 en 27 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 20 april 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij het maandformulier over september 2009 tijdig heeft verstrekt en dat het College na de opschorting heeft verzuimd hem te waarschuwen alvorens over te gaan tot intrekking van de bijstand. Appellant heeft tevens verzocht om een veroordeling tot vergoeding van schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De opschorting van het recht op bijstand
4.2. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.3. Appellant stelt dat hij het maandformulier over september 2009 heeft verzonden door het in de brievenbus van de Dienst Sociale Zaken en Werk (hierna: de Dienst) te deponeren. Het College heeft de ontvangst van dit formulier ontkend. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant de door hem gestelde verzending niet aannemelijk heeft gemaakt. De Raad is voorts van oordeel dat de wijze van verzending voor rekening en risico van appellant komt. Uit het voorgaande volgt dat appellant verwijtbaar heeft verzuimd de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens te verstrekken. De Raad merkt nog op dat blijkens de gedingstukken in de gemeente Groningen de mogelijkheid bestaat om maandverklaringen af te geven aan de balie van de Dienst alwaar - desgevraagd - een ontvangstbevestiging kan worden verkregen.
4.4. Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 september 2009 gebruik heeft kunnen maken.
4.5. De intrekking van de bijstand
4.6. Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft het College appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim v??r 25 oktober 2009 te herstellen. Vast staat dat appellant van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Hiermee is gegeven dat ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. De Raad ziet geen - buitenwettelijke - grond voor het oordeel dat het College appellant vervolgens had moeten waarschuwen en hem nogmaals in de gelegenheid had moeten stellen zijn verzuim te herstellen. Het College was derhalve bevoegd de bijstand met ingang van 1 september 2009 in te trekken. De Raad ziet geen reden om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.N.A. Bootsma en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2011.