09/4206 WIA-T + 09/4421 WIA-T
T U S S E N U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2009, 08/3148
(aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 13 juli 2011
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. A. Staal hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben ieder een verweerschrift ingediend in het door de wederpartij ingestelde hoger beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2011. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij. Betrokkene is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.1. Bij besluit van 7 december 2006 heeft het Uwv geweigerd om betrokkene met ingang van 15 december 2006 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In het rapport van 2 juli 2007 heeft het Uwv een nadere toelichting gegeven op de belasting in de aan betrokkene per 15 december 2006 voorgehouden functies.
1.2. Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft het Uwv de aanvraag van betrokkene om een Wet WIA-uitkering in verband met toegenomen klachten per 16 februari 2007 afgewezen. In verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van een operatie is aan betrokkene bij besluit van 12 oktober 2007 met ingang van 27 augustus 2007 een Wet WIA-uitkering toegekend. Het betreft een loongerelateerde WGA-uitkering, op basis van volledige, maar niet duurzame, arbeidsongeschiktheid.
1.3. In maart en april 2008 heeft het Uwv een herbeoordeling uitgevoerd van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene. Verzekeringsarts E.M. Elders komt tot de conclusie dat de functionele mogelijkheden van betrokkene ongewijzigd zijn ten opzichte van februari 2007. Op basis van het onderzoek van de verzekeringsarts en dat van de arbeidsdeskundige Mulder stelt het Uwv bij besluit van 21 april 2008 de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene vast op 37%. Aan betrokkene wordt in dit besluit meegedeeld dat hoogte en duur van de loongerelateerde WGA-uitkering per 21 april 2008 niet veranderen.
1.4. Naar aanleiding van het door betrokkene tegen het besluit van 21 april 2008 ingediende bezwaar is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer. De bezwaarverzekeringsarts ziet geen aanleiding om de verzekeringsgeneeskundige beoordeling te herzien, maar past wel de formulering van een tweetal beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan. Bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars komt in het rapport van 11 september 2008 tot de conclusie dat ook met de gewijzigde FML betrokkene geschikt is voor de aan haar voorgehouden functies inpakker (sbc-code 111190), productiemedewerker papier (sbc-code 111174; hierna: operator afbindmachine) en machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122). Onder verwijzing naar het rapport van bezwaararbeidsdeskundige De Groot van 2 juli 2007, dat ten dele dezelfde functies betreft als thans aan de orde, heeft Evegaars de bij de functies voorkomende signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid nader toegelicht. Volgens Evegaars bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid 36,81%.
1.5. Bij besluit van 22 september 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 april 2008 ongegrond verklaard.
2.1. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen reden is om te twijfelen aan de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag is de rechtbank van oordeel dat de functie operator afbindmachine niet aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd. De rechtbank overweegt daartoe dat betrokkene in staat is om tijdens de werkdag ongeveer 2 uur te staan, gedurende 15 minuten achtereen. In het zogeheten resultaat functiebeoordeling van de functie operator afbindmachine is vermeld dat tijdens 4 werkuren 4 maal 15 minuten achtereen dient te worden gestaan. Uit de functieomschrijving blijkt dat het werk aan afbindmachines met korte en lange uitvoeren wordt verricht, waarbij aan de machines met de korte uitvoer naar keuze staand of zittend kan worden gewerkt en aan de machines met de lange uitvoer alleen staand. De rechtbank merkt de door het Uwv gegeven toelichting, neergelegd in de genoemde rapportage van 11 september 2008, dat betrokkene haar werkzaamheden zou kunnen beperken tot machines met een korte uitvoer zodat werkbelasting met betrekking tot het aspect staan niet voorkomt, aan als een ontoelaatbare relativering van de in de in de functiebelasting vermelde gegevens.
2.3. De rechtbank komt om die reden tot het oordeel dat de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid, in strijd met artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, op minder dan 3 functies berust en heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
3.1. Het hoger beroep van betrokkene is in de eerste plaats gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een afdoende medische grondslag berust. Voorts handhaaft zij haar standpunt dat ook de andere twee geduide functies, inpakker en machinaal metaalbewerker, onder meer in verband met daarin optredende deadlines/productiepieken, niet geschikt zijn.
3.2. Het hoger beroep van het Uwv is toegespitst op de vraag of de functie van operator afbindmachine geschikt is voor betrokkene. Onder verwijzing naar een rapport van bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars van 12 augustus 2009 stelt het Uwv dat deze functie wel geschikt is te achten. Volgens het Uwv kan een aanpassing van het productieproces, in die zin dat betrokkene aan machines met een korte uitvoer te werk zou worden gesteld, in redelijkheid van een werkgever worden gevergd. Het gaat daarbij volgens het Uwv om een relatief eenvoudige aanpassing, die ook al feitelijk wordt toegepast.
4. De Raad zal de door partijen voorgedragen beroepsgronden en verweren gezamenlijk behandelen bij zijn beoordeling van de medische en de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit.
4.1. Ten aanzien van de medische aspecten van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank ter zake en maakt deze tot de zijne. Daaraan voegt de Raad nog toe dat in de brief van neurochirurg R.B. Willemse 17 maart 2008 is vermeld dat na een MRI-scan op 25 februari 2008 geen neurologisch substraat voor de schouder- en nekpijn van betrokkene is vastgesteld.
4.3. De in hoger beroep bij brief van 19 mei ingezonden medische informatie brengt de Raad niet tot een ander oordeel. De informatie dateert van ten minste ruim een jaar na de datum die thans in geding is en geeft de Raad geen aanleiding tot twijfel aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling door het Uwv.
5.1. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, dient de Raad vervolgens de arbeidskundige aspecten van het bestreden besluit te beoordelen.
5.2. De Raad is van oordeel dat de functies inpakker en machinaal metaalbewerker geschikt zijn te achten voor betrokkene. In het rapport van het Uwv van 11 september 2008 zijn signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid afdoende toegelicht.
5.3.1. Met de rechtbank is de Raad echter van oordeel dat de functie operator afbindmachine niet aan de schatting ten grondslag mag worden gelegd. Uit de functieomschrijving volgt dat in deze functie zowel staand (aan de machines met de lange uitvoer) als naar keuze zittend of staand (aan de machines met de korte uitvoer) moet worden gewerkt. Gelet op de voor betrokkene aangenomen beperkingen op de aspecten staan en staan tijdens het werk, is de Raad er niet van overtuigd dat betrokkene tot het verrichten van deze functie in staat is.
5.3.2. Het Uwv heeft in hoger beroep betoogd dat het Claimborgings- en beoordelingssysteem (CBBS) slechts een hulpmiddel is om de mate van arbeidsongeschiktheid te beoordelen en dat het op de weg van de (verzekeringsarts en) de arbeidskundige ligt om de geschiktheid van een functie in een concreet geval te beoordelen en toe te lichten. Dat neemt echter niet weg dat in beginsel van de juistheid van de daarin opgenomen gegevens, waaronder die met betrekking tot de functiebelasting, moet kunnen worden uitgegaan. Ingevolge bestendige jurisprudentie van deze Raad bestaat er dan ook alleen wanneer buiten twijfel staat dat een relativering of aanpassing van de functiebelasting op goede gronden berust en toereikend is gemotiveerd, voor het Uwv enige ruimte om een functie te selecteren die de belastbaarheid van betrokkene overschrijdt. Met de rapportages van 11 september 2008 en 12 augustus 2009 heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad niet buiten twijfel gesteld dat de belasting kan worden aangepast of gerelativeerd. De Raad wijst in dit verband nog op zijn uitspraak van 4 oktober 2005 (LJN AU5455). Verder moet volgens de functiebeschrijving aan beide onder 5.3.1 genoemde machines worden gewerkt.
5.4. Dat van een werkgever in het algemeen mag worden verwacht dat hij bepaalde voorzieningen treft om het werk geschikt te maken voor werknemers met beperkingen, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Alleen al omdat het antwoord op de vraag of een werkgever een bepaalde aanpassing in het productieproces moet doorvoeren mede afhangt van de omstandigheid of hij, en tegen welke kosten, al bepaalde aanpassingen voor andere werknemers met arbeidsbeperkingen heeft getroffen, is de Raad er niet zonder meer van overtuigd dat het van de betrokken werkgever in redelijkheid zou zijn te vergen om het productieproces ook ten behoeve van betrokkene aan te passen. Uit de functieomschrijving blijkt dat er gewerkt wordt met een zestal machines, waardoor de mogelijkheden om werknemers uitsluitend aan een bepaalde soort van die machines, die met de korte uitvoer, tewerk te stellen dus ook beperkt zijn. Hieruit volgt dat de omstandigheid dat uit het nadere onderzoek door het Uwv is gebleken dat de betrokken werkgever het thans wel feitelijk toestaat dat werknemers hun werkzaamheden uitsluitend aan een bepaalde machine verrichten, onvoldoende is om te oordelen dat de werkgever gehouden is om het werk aan te passen.
5.5. Aangezien slechts twee van de drie geselecteerde functies geschikt zijn te achten voor betrokkene, is de schatting op onvoldoende functies gebaseerd.
6. De Raad komt gelet op het hiervoor overwogene tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op een afdoende arbeidskundige grondslag berust. Nu de Raad tot het oordeel is gekomen dat de medische grondslag wel deugdelijk is en dat twee van de drie geselecteerde functies geschikt zijn te achten voor betrokkene, is de omvang van het geschil tussen partijen dat thans nog resteert beperkt. Met het oog op finale beslechting van het geschil acht de Raad het aangewezen dat het Uwv in de gelegenheid wordt gesteld het gebrek in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit te helen.
De Centrale Raad van Beroep,
Draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 22 september 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen onder 5 en 6 in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J. Riphagen en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011.
(get.) T.J. van der Torn.