[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 31 maart 2009, 08/770 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 13 juli 2011
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een nieuw besluit van 30 juli 2009 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2011. Appellant en zijn gemachtigde zijn met schriftelijk bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
1.1. Bij besluit van 21 mei 2008 heeft het Uwv appellant bericht dat hij over de periode van 3 januari 2007 tot 17 maart 2008 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Toeslagenwet (toeslag) omdat zijn inkomen niet minder bedraagt dan 70% van het minimum(jeugd)loon. Bij besluit van 22 mei 2008 heeft het Uwv de over voornoemde periode onverschuldigd betaalde toeslag ad € 5.760,81 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 31 juli 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant niet in staat is tot terugbetaling van de teruggevorderde toeslag.
1.2. Bij besluit van 26 augustus 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen voornoemde besluiten ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat appellant, gelet op de besluiten tot toekenning van Ziektewet-uitkering van 12 januari 2007 en toeslag van 26 januari 2007, had moeten begrijpen dat bij de toekenning van de toeslag geen rekening was gehouden met zijn ziekengeld. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de wijze van schuldhulpverlening aan appellant niet meebrengt dat het hem niet redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat het besluit van 26 januari 2007 op een onjuist inkomen was gebaseerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht het besluit tot toekenning van de toeslag heeft herzien en tot terugvordering is overgegaan.
2.2. De rechtbank heeft vervolgens het bestreden besluit vernietigd omdat het Uwv in strijd met een bestendige gedragslijn de terugvordering had gebruteerd.
3.1. Appellant heeft het oordeel van de rechtbank onder 2.1 aangevochten.
3.2. Het Uwv heeft zich daartegen verweerd. Voorts heeft het Uwv berust in de aangevallen uitspraak en ter uitvoering van die uitspraak een nieuw besluit op bezwaar van 30 juli 2009 genomen, waarbij de terugvordering van toeslag is beperkt tot het (netto) bedrag van € 3.140,83.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Gelet op artikel 6:24 in samenhang met de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is de Raad van oordeel dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 30 juli 2009, nu daarin niet geheel is tegemoet gekomen aan het bezwaar van appellant.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd en leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. Ook de Raad is van oordeel, dat hoewel appellant zich in een situatie van schuldhulpverlening bevond, hij de eerder genoemde besluiten van 12 en 26 januari 2007 zelf heeft ontvangen en naar aanleiding daarvan kon begrijpen – en het Uwv daarover had kunnen berichten – dat het toekennen van toeslag niet kon kloppen.
4.3. Het Uwv heeft in overeenstemming met het oordeel van de rechtbank de terugvordering beperkt tot het netto bedrag. Appellant heeft geen afzonderlijke gronden tegen het besluit van 30 juli 2009 ingebracht. De Raad ziet derhalve geen aanknopingspunten om dit besluit voor onjuist te houden.
4.4. Hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat derhalve de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. Tevens wordt het beroep van appellant, voor zover dat mede geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van 30 juli 2009, ongegrond verklaard.
5. Nu de aangevallen uitspraak in stand blijft, kan er op grond van het bepaalde in artikel 8:73 van de Awb in verbinding met artikel 21, eerste lid van de Beroepswet geen sprake zijn van een veroordeling tot schadevergoeding, zoals door appellant verzocht.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en te komen tot een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juli 2009 ongegrond;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J. Riphagen en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011.
(get.) T.J. van der Torn.