[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 april 2010, 08/1627 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 13 juli 2011
Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat,
hoger beroep ingesteld. Hij heeft nadien een expertise van 30 mei 2010 van de verzekeringsarts E.H. Groenewegen in het geding gebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en achtereenvolgens een rapport van de bezwaarverzekeringsarts G.J.A. van Kasteren-van Delden van 28 juli 2010 en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige M.M. Prosée van 12 augustus 2010 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2011. Appellant en mr. Van der Meulen zijn, met schriftelijk bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar rubriek 2 van de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 22 augustus 2007 heeft het Uwv appellant die vóór zijn uitval op 16 augustus 2005 in verband met slaapproblematiek 32 uur per week werkzaam was als consulent woonintegratie, met ingang van 14 augustus 2007 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen geweigerd, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op laatstgenoemde datum minder dan 35% was.
1.3. Bij besluit van 19 februari 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid na een medische en arbeidskundige herbeoordeling op 39,52% gesteld, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 augustus 2007 gegrond verklaard en vastgesteld dat er voor appellant met ingang van 14 augustus 2007 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.1. In het kader van het beroep tegen het bestreden besluit heeft de neuroloog dr. R.J. Schimsheimer de rechtbank desgevraagd op 3 november 2009 een verslag uitgebracht over de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding. Hij heeft geconstateerd dat er dagelijks van een verhoogde slaapbehoefte en extreme vermoeidheid sprake is. Het werken gedurende volledige dagen zonder rustpauzes is daardoor waarschijnlijk niet goed mogelijk, tenzij tijdens het werk frequent of eventueel tussen de middag rustpauzes worden toegestaan. Er zal sprake zijn van een verminderd cognitief functioneren, wat inhoudt dat het chronisch slaaptekort zal inwerken op het reactie- en prestatievermogen van appellant. Enerzijds zijn te inspannende taken, waarbij snel gereageerd moet worden, of te ingewikkelde taken niet mogelijk. Anderzijds zal een te eentonige taak tot aanvallen van slaperigheid leiden. De deskundige rapporteert voorts dat het draaien van onregelmatige diensten of avonddiensten niet aangewezen is. Over de lichamelijke invloed van deze problematiek op lange termijn, zo geeft de deskundige aan, wordt veel gepubliceerd maar daarover is nu nog geen definitieve uitspraak te doen.
2.2. Partijen hebben hierop inhoudelijk gereageerd. Het Uwv heeft bij monde van de voornoemde bezwaarverzekeringsarts en de voormelde bezwaararbeidsdeskundige gepersisteerd. Het rapport van de deskundige Schimsheimer heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding gegeven aanvullende beperkingen te formuleren. De bezwaararbeidsdeskundige heeft aangegeven dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voldoende rustmomenten en rustpauzes bieden.
3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de door appellant in beroep overgelegde informatie van de behandelende sector alsook de informatie van de deskundige, geen aanknopingspunten biedt om verdergaande beperkingen aan te nemen dan door de bezwaarverzekeringsarts op 13 december 2007 zijn vastgesteld. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de arbeidskundige gronden van appellant in beroep in het rapport van 16 april 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende zijn weerlegd. Omdat volgens de rechtbank pas in beroep de geschiktheid van de functies in medisch opzicht voldoende overtuigend is toegelicht heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 19 februari 2008 in stand gelaten.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep zich beperkt tot de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 19 februari 2008 is stand zijn gelaten.
4.2. De Raad verenigt zich met de conclusies van de rechtbank betreffende de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en onderschrijft de daartoe aangedragen overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De conclusies van de verzekeringsarts Groenewegen, die enkel op dossieronderzoek zijn gebaseerd, zijn door de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 28 juli 2010 voldoende gemotiveerd weersproken. De Raad voegt daaraan toe dat de veronderstelling van de verzekeringsarts Groenewegen, dat een langer bestaande slaapapneu ook fysieke schade (op lange termijn) kan veroorzaken, niet wordt onderschreven door de deskundige Schimsheimer, zoals hiervoor onder 2.1 is weergegeven. Ook hetgeen is aangevoerd betreffende de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit levert geen nieuwe gezichtspunten op ten opzichte van hetgeen in beroep is aangevoerd en leidt de Raad daarom evenmin tot een ander oordeel dan de rechtbank.
4.3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat daarom de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Nu de aangevallen uitspraak in stand blijft, kan er op grond van het bepaalde in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 21, eerste lid van de Beroepswet geen sprake zijn van een veroordeling tot schadevergoeding, zoals door appellant verzocht.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J. Riphagen en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011.
(get.) T.J. van der Torn.