ECLI:NL:CRVB:2011:BR1545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6102 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de weigering van een Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan de orde is. Appellant, die zich ziek had gemeld wegens gewrichtsklachten, ontving eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Op 18 augustus 2008 heeft de arts M.C.E. Luwel appellant geschikt geacht voor arbeid, waarna het Uwv hem meedeelde dat hij geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes, die concludeerde dat er geen objectieve medische argumenten waren om het eerdere advies te herzien.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het besluit op een zorgvuldige medische beoordeling berustte. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere stellingen herhaald en benadrukt dat zijn klachten zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellant niet nieuw waren en dat de eerdere beoordeling door de rechtbank op goede gronden was gemaakt. De Raad concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding is gewijzigd ten opzichte van de eerder vastgestelde belastbaarheid.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de proceskosten niet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M. Greebe als leden.

Uitspraak

09/6102 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 oktober 2009, 08/1910 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.M. Arets, advocaat te Landgraaf, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2011. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als vertegenwoordiger, is op 13 februari 2006 uitgevallen met gewrichtsklachten. Op basis van een medisch en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 18 december 2007 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 11 februari 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 35% bedroeg. Hierbij is overwogen dat appellant met inachtneming van de voor hem gestelde beperkingen, die zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), geschikt werd geacht voor zijn eigen (maatman)functie van vertegenwoordiger.
Bij besluit van 25 april 2008 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 december 2007 ongegrond verklaard.
1.2. Op 16 juli 2008 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens toegenomen gewrichtsklachten. Appellant is op 15 augustus 2008 gezien op het spreekuur van de arts M.C.E. Luwel, die hem na eigen onderzoek per 18 augustus 2008 geschikt heeft geacht voor zijn arbeid. Bij besluit van 15 augustus 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 18 augustus 2008 geen recht (meer) heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.3. Bij besluit van 9 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes van 16 september 2008 en 8 oktober 2008, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 augustus 2008 ongegrond verklaard. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie, verkregen informatie tijdens de hoorzitting, informatie van reumatoloog dr. H.H.M.L. Houben van 30 september 2008, die verwijst naar een brief van reumatoloog dr. D.J.R.A.M. de Rooij van 23 januari 2008, en eigen onderzoek geconcludeerd dat er geen objectieve medische argumenten naar voren zijn gekomen om het advies van de arts Luwel te herzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank - kort samengevat - geoordeeld dat het bestreden besluit op een zorgvuldige medische beoordeling berust en dat op grond van de voorhanden zijnde medische gegevens niet is gebleken dat er aanwijzingen zijn om tot het oordeel te komen dat appellant op de datum in geding zodanige objectiveerbare beperkingen had, voortvloeiend uit ziekte of gebrek, dat hij zijn arbeid niet kon of mocht verrichten. Volgens de rechtbank heeft het Uwv appellant dan ook terecht met ingang van 18 augustus 2008 weer in staat geacht zijn arbeid te verrichten.
3. In hoger beroep handhaaft appellant hetgeen hij reeds in beroep heeft aangevoerd. Onder verwijzing naar overgelegde informatie van de reumatoloog Houben van respectievelijk 4 juli 2006, 24 april 2007, 18 maart 2008 en 30 september 2008 benadrukt appellant dat sprake is van een chronische aftakeling en dat zijn klachten zijn onderschat.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Nu hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd een herhaling is van de stellingen die hij eerder in beroep naar voren heeft gebracht en die door de rechtbank op goede gronden zijn verworpen, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Uit de beschikbare gegevens, in het bijzonder de medische informatie van de reumatoloog Houben, waarop appellant in hoger beroep (wederom) een beroep doet, kan naar het oordeel van de Raad niet worden afgeleid dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, te weten 18 augustus 2008, is gewijzigd ten opzichte van de belastbaarheid die is verwoord in de FML van 3 april 2008. Dienaangaande merkt de Raad op dat bij de beoordeling in het kader van de Wet WIA al rekening is gehouden met de informatie van reumatoloog Houben van 18 maart 2008 en de bezwaarverzekeringsarts C. Corten-Naudin in die procedure reeds beperkingen heeft aangenomen als gevolg van arthralgieën bij arthritis urica/psoriatica en degeneratieve afwijkingen van het perifere skelet. Naar het oordeel van de Raad beschikte de bezwaarverzekeringsarts Heijltjes met de brieven van de reumatologen Houben en De Rooij van 30 september 2008 en 23 januari 2008, naast de eigen onderzoeksbevindingen, over voldoende medische gegevens om tot een verantwoord standpunt te komen omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de datum hier in geding. Het inwinnen van nadere inlichtingen bij voornoemde artsen, zoals door appellant verzocht, heeft naar het oordeel van de Raad geen toegevoegde waarde. De Raad onderschrijft in dit verband de in hoger beroep gegeven reactie van de bezwaarverzekeringsarts Heijltjes van 27 januari 2010.
4.3. Gezien hetgeen is overwogen onder 4.2 komt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) R.L. Venneman.
EV