ECLI:NL:CRVB:2011:BR1165
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet woonachtig op opgegeven adres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die in de periode van 13 april 1998 tot en met 8 oktober 2000 bijstand ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond had verklaard. Het College had de bijstand ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellant volgens hen niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres. Dit besluit was gebaseerd op een fraudemelding en een onderzoek door de Sociale Recherche, waarbij verklaringen van getuigen en buurtbewoners werden verzameld.
De Raad oordeelt dat de verklaringen van de getuigen onvoldoende bewijs leveren voor de stelling dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. De verklaringen van de hoofdbewoner en buurtbewoners bieden geen solide basis om aan te nemen dat appellant niet op het adres verbleef, vooral gezien de omstandigheden van zijn werk als vrachtwagenchauffeur, waardoor hij onregelmatig thuis was. De Raad concludeert dat het College niet voldoende bewijs heeft geleverd om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen.
De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de Raad herroept het besluit van het College. Tevens wordt het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.518,-- bedragen, en het College moet het griffierecht van € 149,-- vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 juli 2011.